Titel

De kindertijd en vorige levens

Geplaatst door

Titus Rivas   (publicatiedatum: 13 April, 2006)

Samenvatting

In dit artikel wordt stilgestaan bij de gevolgen van gevallen van herinneringen aan vorige levens voor onze visie op kinderen en kindertijd.


Tekst


De kindertijd en vorige levens: gevolgen voor de ontwikkelingspsychologie en persoonlijkheidsleer

door Titus Rivas (eindnoot 1)

"Maar ik was toen al gewoon Kees hoor" (Jongen die zich een vorig leven kon herinneren) (eindnoot 2)

Samenvatting
In dit artikel wordt stilgestaan bij de gevolgen van gevallen van herinneringen aan vorige levens voor onze visie op kinderen. De auteur presenteert een personalistisch model waarin de kindertijd opgevat moet worden als periode van functionele revalidatie. Bovendien onderzoekt hij de pedagogische consequenties van dit model.

Inleiding
In ieder geval sommige kinderen zijn blijkens het onderzoek naar spontane herinneringen aan vorige levens meer dan ze op het eerste gezicht lijken. Schijn bedriegt, de vorm van iemands lichaam zegt niet zoveel over wie 'erin zit'. Nu weten we dat al langer van bepaalde extreme gevallen, zoals de beroemde Elephant Man (eindnoot 3). Maar het reïncarnatie-onderzoek toont dit wel op een hele radicale manier aan. Veel mensen zullen persoonlijke reïncarnatie anderzijds daarom juist moeilijk te geloven vinden, omdat ze ervan uitgaan dat hoe kinderen op hen overkomen (hun uiterlijk en gedrag) een betrouwbare indicator is voor het innerlijk van die kinderen. Kinderen maken op veel oppervlakkige beschouwers helemaal niet de indruk oude zielen te zijn, maar eerder onbeschreven bladen (tabulae rasae) die er echt voor het eerst zijn, ook al heeft elk kind dan wel duidelijk een eigen "karakter". In die zin is een wetenschappelijke theorie als die van de persoonlijke reïncarnatie niet besteed aan de oppervlakkige beschouwer die erop staat een oppervlakkige beschouwer te blijven (eindnoot 4).
We zien overigens dat een heleboel kinderen zich wel iets van hun vorige levens herinneren, maar toch niet allemaal evenveel. Het is dus heel goed mogelijk dat we allemaal vorige levens hebben gehad die we ons op bewust niveau niet meer herinneren, maar die door één of meer factoren zijn weggezakt naar een onbewust niveau. (Zie: Het geheugen en vorige levens) In dat geval zou geen enkel kind zijn wat het lijkt, dat wil zeggen dat geen enkel kind een onbeschreven blad is dat helemaal van niets weet en voor de eerste en enige keer aan een aards leven begint. Kinderen hebben dan psychologisch beschouwd al veel meer achter de kiezen dan alleen maar de paar jaar die ze in dit lichaam hebben geleefd en eventueel nog de prenatale fase en de geboorte.

De kindertijd als "revalidatie"-periode
Als we spontane gevallen van herinneringen aan vorige levens serieus nemen, is het onontkoombaar dat we ze invloed laten uitoefenen op onze opvatting van de kindertijd. Wanneer de kindertijd niet voor de eerste keer wordt beleefd, betekent dit dat het moet gaan om een terugkerende fase.
Natuurlijk wijst de ontwikkelingspsychologie uit dat de meeste kinderen bepaalde cognitieve, motorische en emotionele ontwikkelingen doormaken die meer of minder wetmatig zijn (Mönks & Knoers, 1975). Het gegeven dat we waarschijnlijk allemaal vele malen kind zijn, vlakt dus niet uit dat er allerlei regelmatigheden in de ontwikkeling van kinderen binnen één leven kunnen bestaan. We moeten de kindertijd daarom volgens mij opvatten als een soort functionele fase, waarin iemand tijdens de rijping van zijn zenuwstelsel en lichamelijke capaciteiten, zijn vroegere vermogens uit zijn vorige leven zo goed mogelijk probeert te herwinnen. Het gaat dus om een soort revalidatie-proces, ook bij kinderen die zich bewust een vorig leven kunnen herinneren en bij wonderkinderen, hoewel bij hen het proces veel sneller kan verlopen (Zie: Reïncarnatie, persoonlijke evolutie en bijzondere kinderen).
Net als bij mensen die revalideren, zullen pas in de loop van de kindertijd de grote verschillen die aan het begin ervan latent bestonden (gebaseerd op de verschillen in achtergrond, dat wil zeggen op de vorige levens), duidelijk worden. Hoogbegaafde kinderen zijn op die manier in ieder geval heel goed te plaatsen. Ook kinderen die reeds op zeer jeugdige leeftijd crimineel zijn of ernstige psychiatrische problemen vertonen zonder duidelijke link met de huidige opvoedingssituatie, zijn volledig plaatsbaar binnen dit revalidatie-model.
De opvatting van de kindertijd als periode van functionele revalidatie is er in ieder geval één die leidt tot een uiterst individuele benadering van kinderen. Men hoeft door het reïncarnatieonderzoek geen materialist meer te zijn, noch de invloed van sociale en culturele omstandigheden te onderschatten, om toch te kunnen aannemen dat kinderen reeds bij hun geboorte uiterst verschillend zijn en deze verschillen ook steeds duidelijker zullen gaan vertonen naarmate ze ouder worden.

Pedagogische consequenties
Een gedifferentieerde, individualistische benadering van kinderen is een logisch gevolg van de revalidatie-opvatting voortkomend uit het reïncarnatie-onderzoek. Ieder kind is niet alleen door zijn of haar fysieke genetische make-up verschillend, maar nog veel meer door de ervaringen en verworven vaardigheden uit vorige levens. Dit uit zich in een impliciete, complexe persoonlijkheidsstructuur die men niet mag miskennen door de jonge leeftijd van een kinderlichaam. Elk kind verdient een individuele benadering, een benadering waarin recht wordt gedaan aan een historiciteit die veel verder reikt dan de paar jaar dat het in dit lichaam heeft geleefd. Dit impliceert bovendien dat een kind een volledig gelijkwaardige behandeling verdient. Niet alleen omdat het een mens is (wat inderdaad al voldoende reden zou zijn) maar ook omdat het een mens is die misschien meer wijsheid en goedheid en creativiteit heeft verworven dan alle volwassenen met wie het kind in contact komt. Het kind kan wijzer zijn dan de pedagoog, iets wat mensen die met hoogbegaafden werken maar al te goed kunnen merken. Het gaat dus niet aan om kinderen terecht te wijzen op basis van hun leeftijd en te doen alsof ze geen recht van spreken hebben zolang ze nog 'zo jong' zijn. Zelfs zonder reïncarnatie is dit natuurlijk al bespottelijk, maar binnen dit perspectief is het volkomen absurd. We zijn binnen dit perspectief allemaal zielen en als we iets zinnigs te berde willen brengen, dan gaat het er niet om hoe oud we zijn, maar of het echt zinnig is wat we zeggen. Een kwestie van basaal respect.
In de pedagogiek moeten kinderen binnen deze visie dus worden opgevat als partners in het proces van revalidatie dat ze zelf ondergaan. Ze zijn niet voor het eerst 'in den vleze' en kunnen zelf het beste beslissen wat ze met hun leven willen en op welke manier.
Dit impliceert ook een pluralisme wat betreft waarden. Kinderen moeten op het gebied van religie, kunst, muziek, literatuur, wetenschap, sport, seksualiteit, vriendschap, etc. volledig vrij worden gelaten, zolang hun gedrag hun eigen belangen niet dwarsboomt em de vrijheid van anderen niet belemmert. Alleen als kinderen hun eigen ruiten ingooien, gevaar lopen, of anderen kwaad doen, heeft een volwassene binnen dit beeld het recht om die kinderen voor hun eigen bestwil in een betere richting te duwen. Al het andere is pedagogisch volgens mij ongeoorloofd. Er is immers binnen het reïncarnatie-perspectief geen wezenlijk, maar slechts een functioneel verschil tussen kinderen en volwassenen. Als dat zo is, kan men kinderen geen wezenlijk andere belemmeringen opleggen dan volwassenen. Ze moeten wezenlijk net zo vrij zijn om zichzelf te zijn en te ontwikkelen als dat met volwassenen het geval is. Het argument dat ouders zouden mogen bepalen binnen welke beperkingen hun kinderen iets leren en dergelijke is in deze visie dus echt volledig onacceptabel. Dit betekent ook dat bijzondere scholen, in de zin van scholen waarbinnen het onderwijsaanbod wordt ingeperkt (geen evolutieleer bijvoorbeeld, maar alleen Bijbelvast creationisme), volgens mij als pedagogisch onacceptabel moeten worden beschouwd. Alleen bijzondere scholen die een verrijking in plaats van een inperking betekenen voor de kinderen zijn pedagogisch verdedigbaar. Al het andere betekent immers een opleggen van een patroon op de revalidatie dat het kind zelf niet gekozen heeft, maar alleen zijn ouders.

Maar onze revalidatie-visie op de kindertijd heeft niet alleen betrekking op scholing en opvoeding, maar ook op het tempo waarin kinderen geacht worden zich te ontwikkelen. Hoewel steeds meer wordt aanvaard dat hier verschillen in bestaan, kampen hoogbegaafde kinderen nog met starre maatstaven die hun snelle revalidatie belemmeren. Hetzelfde geldt voor emotionele, relationele en sexuele vroegrijpheid. Ook op dit punt bestaan nare uniforme maatstaven die kinderen grenzen opleggen die individueel beschouwd volledig misplaatst kunnen zijn. Dit punt heeft zelfs relevantie voor een vraag als wat voor een soort intieme relaties voor kinderen toelaatbaar zijn: In plaats van uniforme maatstaven gekoppeld aan leeftijd, moet het hierbij gaan om specifieke beoordelingen gericht op beleving van een individueel, concreet kind.
Er bestaat voor een kind, net zomin als voor een volwassene de plicht om iets al dan niet leuk of prettig te vinden, domweg omdat het gemiddeld bij zijn leeftijd zou passen. Sommige kinderen, net als sommige volwassenen, zullen bijvoorbeeld altijd aangetrokken blijven tot het bouwen van zandkastelen, en andere reeds vanaf het begin van de revalidatie tot het oplossen van zeer abstracte wiskundige vraagstukken. Weer andere tot allebei, et cetera.
Uniforme maatstaven werken op dit punt vervreemdend en bezorgen het kind een obstakel in zijn of haar unieke 'revalidatie'.

De rol van de ouders en opvoeders
Binnen de gangbare visie op kinderen, zijn zij op een bepaalde manier de rijkdom, oftewel het bezit van hun ouders. De ouders zouden het kind hebben 'gemaakt' en hem of haar ook verder 'vormen'. Veel ouders hebben daarbij de neiging in het kind delen van zichzelf te zien, en vatten het kind op als mogelijkheid om dingen die ze zelf niet hebben bereikt alsnog te realiseren.
Binnen de revalidatie-theorie is het kind een revaliderende geest, een persoon die niet gemaakt is door zijn ouders en dus ook niet door hen, laat staan vóór hen bestaat. Het gaat in deze visie, die bijvoorbeeld verschilt van die van boeddhistische visies, dus niet om een 'nieuwe' persoon die alleen maar wat herinneringen en dergelijke heeft overgenomen van een vorige persoon, maar verder nog helemaal nieuw en ongevormd is. De ouders leveren daarom alleen, als het goed is, de voorwaarden voor een geslaagde, gelukkige revalidatie. Zij vervullen de rol van begeleiders. Het kind is hen geen speciale gehoorzaamheid verschuldigd, alleen dankbaarheid voor hun inzet. Naast hun rol als begeleiders, wordt een ouder pas speciaal voor een kind door diens persoonlijke omgang met en liefde voor het kind. Natuurlijk is het daarbij wel denkbaar dat de persoonlijke band verder teruggaat dan het huidige leven van het kind.
Ook zien we de relatieve futiliteit van de vraag wie iemands biologische ouders zijn. Dit doet er als zodanig niet per se toe en kan soms zelfs niet meer dan een curiositeit zijn. Waar het om gaat, is wie iemands begeleider is, en verder wie van het kind houdt, of het nu een verwante opvoeder is, of niet. Door biologisch georiënteerde opvattingen is volgens mij al heel wat onnodig leed aangericht.

Kinderlijkheid
De kindertijd is als we redeneren binnen het personalisme (Rivas, 1996) hoe dan ook iets wat wij waarschijnlijk allemaal vele malen hebben meegemaakt: het is een terugkerende fase. We zijn allen niet slechts één keer kind geweest, maar kennen dit proces onbewust in feite door en door. Er is daarbij waarschijnlijk bijna niets wat de kindertijd als geheel voor alle kinderen kenmerkt behalve het revalidatieproces zelf. De invulling hiervan is volledig persoonlijk en uniek. Het unieke van de kindertijd is dus gelegen in de persoon die het ondergaat. Er is daarom overigens ook niets intrinsiek schokkends aan het feit dat we weer kinderen zullen worden (Gauld, 1983), want wij zelf zullen daarbij die kinderen zijn, en niet iemand anders zoals veel boeddhisten en andere impersonalisten geloven (Rivas, 1996). (Zie: Een personalistische visie op overleven na de dood en spirituele evolutie)

Charme van de kindertijd
Dat betekent allerminst dat er niet bepaalde eigenschappen kunnen zijn die kinderen gemiddeld meer vertonen dan mensen in andere fasen van een leven. Door de beperking of het verbieden van kinderarbeid is er gelukkig meer tijd voor leren, spelen, vriendschappen en creativiteit. Dit maakt onder andere dat kinderen hier ook meer oog voor kunnen hebben. Echter: leren, spelen, vriendschap en creativiteit zijn niet voorbehouden aan kinderen, en zijn voor volwassenen even positief en wenselijk als voor kinderen. Hetzelfde geldt voor de levensvreugde, openheid, warmte en fantasie die kinderen vaak vertonen. Positieve eigenschappen, die al even wenselijk zijn bij volwassenen. Het is overigens mogelijk dat deze kinderlijke positiviteit ook samenhangt met een positieve sfeer van de periode tussen hun dood en reïncarnatie.
Veel van deze eigenschappen ziet men ook prominent bij mensen die in zekere zin hun hele incarnatie "kind" blijven door een fysieke handicap, of door een specifieke persoonlijkheidsstructuur. Dit laatste is zelfs door iemand als Jezus van Nazareth aangeprezen.
Overigens mag men niet uitvlakken dat kinderen al heel jong psychologische en sociale problemen kunnen hebben. Ook dit is goed te plaatsen in het revalidatiemodel. De kindertijd is niet voor iedereen even prettig. Dit hangt uiteraard voor een ander deel ook nog af van de sociale en culturele omgeving en de fysieke gezondheid. Kinderen kunnen geplaagd worden door angsten, ze kunnen worden gepest en misbruikt, ze kunnen lijden onder pijn of ernstige beperkingen, et cetera.
Iets anders wat de kindertijd volgens mij doorgaans laat zien, is dat er in ieder van ons een kind schuilt, in de zin van een tamelijk directe en kwetsbare kant. Deze kant kan in de loop van iemands leven op de achtergrond raken, maar komt dan toch weer terug in het volgende leven van diezelfde persoon. Als we kinderen beminnelijk vinden, zou dat in dit licht moeten betekenen dat we in wezen iedereen tot op zekere hoogte beminnelijk zouden moeten vinden.
We moeten mensen daarbij in ieder geval benaderen als unieke individuen. Kind zijn is een terugkerende fase van een onsterfelijke persoon, en de positieve eigenschappen die bevorderd worden door die fase hoeven niet te verdwijnen in volgende etappes.

Eindnoten
1. Mijn dank gaat uit naar Dr. Joanne Klink, Ben Füss en Dr. Frans E.J. Gieles voor het doornemen van het manuscript, naar Drs. Esteban C.M. Rivas voor zijn meedenken over het onderwerp van deze paper en naar Elena en Katerina Manevska en andere mij bekende kinderen voor hun inspiratie.
2. Kees is een pseudoniem (Rivas, 1998).
3. Ik moet zelf wat dat betreft ook altijd denken aan het bekende Spaanse liedje "Esperanza", waarin de regel voorkomt: "tan preciosa y sin corazón"; "zo prachtig en zonder hart".
4. Een vriend van mij drukte deze houding een keer zo uit: "Het denken en de wetenschap vervreemden de mens van de direct gegeven (fenomenologische) werkelijkheid van alledag." Die werkelijkheid van alledag is echter helemaal geen direct gegeven, maar wordt in hoge mate bepaald wordt door de opvattingen die men over die werkelijkheid koestert. Dat dit werkelijk het geval is, wordt bewezen door verschillen tussen mensen in hun perceptie van dezelfde intersubjectieve werkelijkheid.

Literatuur
- Gauld, A. (1983). Mediumship and survival: A century of investigations. London: Paladin Books.
- Klink, J. (1994). Vroeger toen ik groter was. Vèrgaande herinneringen van kinderen. Baarn: Ten Have.
- Mönks, F.J., & Knoers, A.M.P. (1986). Ontwikkelingspsychologie: Inleiding tot de verschillende deelgebieden. Nijmegen: Dekker & van de Vegt.
- Rivas, T. (1996). Filosofie van de persoonlijken onsterfelijkheid: Grondslagen voor survival onderzoek. Tijdschrift voor Parapsychologie, 64, 3/4, 27-44.
- Rivas, T. (1998). Kees: Een Nederlands geval van herinneringen aan een vorige incarnatie met herinneringen aan een toestand tussen dood en wedergeboorte. Spiegel der Parapsychologie, 36, 1, 43-55.

English Abstract
In this article the author pays attention to the implications of Cases of the Reincarnation Type for our view of children. The author presents a personalist model according to which childhood should be seen as a period of functional rehabilitation. He also looks at the pedagogical consequences of this model.

Dit artikel was niet eerder gepubliceerd voordat de auteur deze in 2006 op txtxs.nl zette. Wel is de tekst grotendeels verwerkt in Rivas' boek Parapsychologisch onderzoek naar reïncarnatie en leven na de dood (Deventer, Ankh-Hermes, 2000).

Contact: titusrivas@hotmail.com