Titel

Intrasomatische parergie

Geplaatst door

Titus Rivas   (publicatiedatum: 4 November, 2006)

Samenvatting

In dit overzicht van intrasomatische parergie of psychokinese (IPK) wordt binnen een interactionistisch kader getracht een representatief beeld te geven van psychokinetische invloeden op het eigen lichaam.


Tekst


Intrasomatische parergie: Een overzicht van de directe invloed van geestelijke voorstellingen op de fysiologie van het eigen lichaam – Deel 1

Titus Rivas

Samenvatting
In dit overzicht van intrasomatische parergie of psychokinese (IPK) wordt binnen een interactionistisch kader getracht een representatief beeld te geven van psychokinetische invloeden op het eigen lichaam. Intrasomatische parergie blijkt een veelvormig verschijnsel dat in verschillende omstandigheden optreedt: stigmata, vuurvastheid, placebo-effecten, het 'verzien' van zwangeren enz. IPK omvat dus zowel bewuste controle van gewoonlijk autonome processen als stigmatisatie. Het vormt aldus een intrigerend aspect van de menselijke mogelijkheden. IPK kan dienen als "psychologische" brug tussen psychomotoriek en extrasomatische parergie, en als zodanig ook het positief aanwenden van psychokinese i.h.a. bevorderen.

Inleiding
Verschillende invloedrijke modellen over de relatie tussen lichaam en geest zijn gebaseerd op het idee van een gesloten fysisch universum, waarin geen "gaten" kunnen voorkomen (Marres, 1985). Men gaat er daarbij van uit dat fysische verschijnselen altijd veroorzaakt worden door andere fysische verschijnselen en dat zij geen ruimte laten voor de inwerking van verschijnselen van een andere orde. Dan zou er geen sprake kunnen zijn van interactie tussen lichaam en geest; de geest zou slechts een bijverschijnsel zijn van lichaamsprocessen (Huxley, 1898), of zelfs daaraan identiek zijn (Feigl, 1967). Psychomotoriek zou niet essentieel verschillen van de bewegingen van robots, en hersenprocessen zouden volkomen autonoom verlopen, zonder enige invloed van bewustzijn en intentie (Jackendoff, 1987).
In dit artikel zal ik eerst kort eigen filosofische kritiek op dit "fysicalistische" paradigma presenteren. Vervolgens wil ik ingaan op een zeer duidelijke, aantoonbare variant van de psychokinetische invloed op het eigen lichaam die in Nederland op voorstel van P. A. Dietz is aangeduid als "intrasomatische parergie" (Tenhaeff, 1976) en die een belangrijk argument vormt vóór een interactie tussen lichaam en geest. Dat dit verschijnsel buiten de parapsychologische literatuur nog grotendeels onbekend blijft, is niet verwonderlijk. Het betreft fenomenen die aan en binnen het eigen lichaam gebeuren en, zoals de term parergie aangeeft, principieel onverklaarbaar zijn binnen een non-interactionistische theorie. Ik heb niet de pretentie de literatuur over intrasomatische parergie of psychokinese (IPK) uitputtend te behandelen en hoop slechts een enigszins representatief overzicht te bieden. Het gebruik van m.i. betrouwbare secundaire bronnen heb ik waar nodig niet geschuwd.

Filosofische kritiek op het fysicalisme
John Beloff heeft herhaaldelijk gesteld (zie b.v. 1987), i.t.t. iemand als Kart Popper (1977), dat men alleen in de parapsychologische fenomenen het bewijs moet zoeken voor interactionisme. Hoe onwaarschijnlijk men epifenomenalisme e.d. intuïtief ook kan vinden, de weerlegging ervan kan, volgens Beloff, alleen door middel van het aantonen van PSI geschieden. Ik wil hierbij onderstrepen dat ik deze mening niet deel. Volgens mij is het epifenomenalisme, dat het psychische leven als een volkomen machteloos bijverschijnsel van hersenprocessen beschouwt (Jackendoff, 1987), namelijk innerlijk (logisch) tegenstrijdig (1). Voor zover ik weet is mijn argument als zodanig nog niet eerder naar voren gebracht, en ik raad de lezer dan ook ten overvloede aan niet over de volgende zinnen heen te lezen.
Waarom is het epifenomenalisme nu een contradictoire stellingname? Om de volgende reden. Enerzijds beweert men als "epifenomenalist" dat het mentale, subjectieve leven realiteit bezit. Daarmee stelt men impliciet ook dat het psychische niet alleen bestaat, maar ook dat men weet heeft van het bestaan ervan. Tegelijkertijd beween men echter dat de geest geen enkele invloed heeft op de werkelijkheid, en alleen een eindprodukt van die werkelijkheid is. En hier zit de tegenstrijdigheid: Hoe kan men immers iets kennen, ergens weet van hebben als het object van kennis geen enkele invloed uitoefent op de kenner? Om iets te kennen moet men, op welke manier ook, "merken" dat het bestaat en dat kan alleen als datgene wat men kent verschil uitmaakt voor de werkelijkheid (2). M.a.w., als de epifenomenalist(e) zegt dat er iets mentaals bestaat, maar dat je dat aan niets kunt merken, omdat het de werkelijkheid op geen enkele manier beïnvloedt, dan impliceren zijn (haar) woorden dat ook hij (zij) zélf er helemaal niets van kan merken of kennen, zelfs het bestaan ervan niet. Het epifenomenalisme vertegenwoordigt dus een staaltje van onzorgvuldig en inconsistent redeneren en moet daardoor a priori, zonder dat we daar nog empirisch bewijsmateriaal voor nodig hebben, worden verworpen! (3).
Voor een dualist, m .a. w. iemand die de realiteit van iets niet verder reduceerbaar psychisch aanvaardt (zonder het bestaan van een daarvan verschillende fysieke wereld te ontkennen), is dus alleen het interactionisme een rationele, houdbare positie. Het mentale leven moet onherroepelijk een invloed hebben op zichzelf, maar ook op de fysieke werkelijkheid, nl. wanneer men over deze kennis praat, schrijft, etc. Dit wordt dus nogmaals ontkend in de verschillende formuleringen van de absurde epifenomenalistische positie.
De cortsequentie van het voorgaande moet zijn dat men i.t.t. John Beloff de parapsychologie niet nodig mag achten om interactionisme aan te tonen.
Het interactionistisch kader volgt dwingend uit het dualisme. Het kader wordt dan de basis voor parapsychologisch onderzoek, i.p. v. Andersom. De parapsychologie heeft daarbinnen onder meer de taak naast m.n. neuropsychologie en [studie van de] psychomotoriek, vormen en wetmatigheden van de interactie empirisch theoretisch vast te stellen. Waar neuropsychologie de nadruk zal leggen op bilaterale invloeden tussen hersenen en geest, moet de parapsychologie (met de psychomotoriek) de actieve psychogene invloeden zoveel mogelijk in kaart brengen. Overgangen tussen deze benaderingen zijn natuurlijk vloeiend! (4)

Vormen van psychokinese
P. A. Dietz maakt een onderscheid tussen "extrasomatische" en "intrasomatische" parergie. De eerste vorm wordt tegenwoordig over het algemeen gelijk gesteld aan "psychokinese" (Scott Rogo, 1986). Naar verhouding is dan ook waarschijnlijk meer aandacht besteed aan extrasomatische dan aan intrasomatische parergie. Ik heb er overigens voor gekozen het Nederlandse "parergie" en het meer internationale "psychokinese" als synoniemen te gebruiken.
De psychische invloed op het eigen lichaam wordt tegenwoordig voornamelijk bestudeerd binnen de [studie van de] psychosomatiek (Sperling, 1978; Ikemi, 1979;Groen, 1982; Wolman, 1988), waarbij het interactionistische karakter echter niet voldoende wordt benadrukt en vaak de term "holistisch" valt. Natuurlijk moet men wel beseffen dat de psychische in vloed bij psychosomatische verschijnselen meestal meer te maken heeft met "automatische" lichamelijke reacties op psychische toestanden, m.n. emoties, dan met doelbewuste psychische actie zoals die tot uiting komt in de psychomotoriek. Desondanks bestaat er een speciale groep lichamelijke verschijnselen, waarbij dit willekeurige of cognitieve karakter ook duidelijk is, en het is deze groep die Tenhaeff en ook Dietz (1954) op het oog hadden als zij spraken van "intrasomatische parergie". Vanzelfsprekend moet in mijn opvatting de psychomotoriek zelf ook als (intrasomatisch) psychokinetisch beschouwd worden. Waarom ze in dit artikel niet in haar geheel wordt besproken, moge duidelijk zijn: zij is een reeds goed gevestigde subdiscipline en behoeft veeleer een ander (dualistisch-interactionisch) kader, dan een representatieve uiteenzetting.

Verantwoording
Het is in het vervolg van dit artikel mijn intentie het verschijnsel der intrasomatische parergie globaal te behandelen. In een volgend artikel zal ik proberen enige theorievorming rond het fenomeen te evalueren.Mijn motief is daarbij tweeledig:
l. Wetenschappelijke functie: Intrasomatische parergie behoort voor zover ik weet niet tot de meest besproken vormen van psychokinese. Het is m.i. goed om haar weer eens in het gezichtsveld te krijgen. Op die basis kan dan gewerkt worden aan een nadere analyse.
2. "Psychologische” functie Het is goed om te beseffen dat onze psychomotorische processen niet de enige voorbeelden van intrasomatische invloed zijn (5). In die zin vormt intrasomatische parergie een brug tussen de "gewone" invloed van de psychomotoriek en de "vreemde" extrasomatische psychokinese. Zij kan zo naast de hoognodige theoretische acceptatie en integratie ook praktische toepassing van psychokinese in het algemeen bevorderen.

Algemene oriëntering op IPK (6).
De roemruchte (7) W.H.C. Tenhaeff rangschikte onder intrasomatische psychokinese zogeheten ideomotorische, ideosecretorische, ideosensorische en ideoplastische verschijnselen. Het voorvoegsel ideo- geeft aan dat het steeds om processen gaal die beheerst worden door een idee of voorsteling.

Voorbeelden
Ter nadere verduidelijking heb ik besloten ongeveer een hele pagina integraal te citeren uit Tenhaeffs 'Inleiding tot de parapsychologie', nl. p. 120-121:

"Wij bevestigen een ring aan een draad waarna wij deze draad tussen duim en wijsvinger nemen zodat de ring daaraan, gelijk een schietlood komt te hangen. Vervolgens stellen wij ons een cirkel voor waarbij wij ernaar streven onze hand zo stil mogelijk te houden. Na verloop van enige tijd zullen wij constateren dat de ring de figuur, welke wij ons voorstellen, gaat beschrijven. Kennelijk veroorzaakte de in ons bewustzijn aanwezige voorstelling (idee), zonder dat wij dit wilden of ons daarvan bewust waren, spierbewegingen, welke op haar beurt tot de beweging van de ring aanleiding gaven. Wanneer deze veronderstelling juist is (hetgeen wel niemand betwijfelt), dan kunnen wij hier spreken van een ideomotorisch verschijnsel.
Behalve ideomotorische verschijnselen kent de psycholoog ook ideosecretorische, ideosensorische en ideoplastische verschijnselen. Van ideosecretorische verschijnselen spreken wij b.v. bij de proeven van Heyer en Langheinrich, die uitwezen dat wanneer men een gehypnotiseerde proefpersoon suggereert, dat hij eiwitrijke spijzen tot zich neemt, er een maag sap afgescheiden wordt, dat specifiek is voor het gesuggereerde voedsel. C.L. Schleich maakt in zijn boekje over Gedankenmacht und Hysterie melding van een arts die, volgens zijn zeggen, na een bezoek aan een difteriepatiënt steeds bij zichzelf pijn in de onderkaaksklieren bespeurde. Na het onderzoek van een lijder aan appendicitis bespeurde deze medicus steeds een pijnlijk trekken in het rechtergedeelte van het onderlichaam bij zichzelf. Deze hallucinatoire belevingen onder invloed van een voorstelling (idee, suggestie) zijn van ideosensorische aard. Wij vinden deze ideosensorische verschijnselen terug bij de zgn. 'compatients' (medelijdenden). Wij hebben daaronder die personen te verstaan, die de smarten van de zgn. Passie ondergaan, zonder daar nochtans de uiterlijke tekenen (zichtbaar) van te vertonen. Wie de levensbeschrijvingen van de gestigmatiseerden heeft gelezen, weet dat gelijk overigens te verwachten viel, onderscheidene van hen hun 'loopbaan' als zodanig als 'compatients' aanvingen.
Onder ideoplastische verschijnselen versta ik al die verschijnselen, waarbij de (organische) stof zich onder invloed van een idee (voorstelling) vervormt. Evenals de ideomotorische, de ideosecretorische en de ideosensorische verschijnselen behoren ook de ideoplastische verschijnselen tot de uitdrukkingsverschijnselen. Overeenkomstig het bekende woord van Bernheim ('Toute idee tend a réaliser') geven zij uitdrukking aan ideeën. Van ideoplastische verschijnselen mogen wij reeds daar spreken waar, onder invloed van een voorstelling, veranderingen in de lichamelijke vorm intreden, gelijk dit b.v. bij een aantal gevallen van hyperplasie en bij pseudo-zwangerschap het geval is. Schleich vertelt in zijn Vom Schaltwerk der Gedanken van een jonge hysterica bij wie zich, onder invloed van de voorstelling (verbeelding) dat zij door een bij gestoken was, een rood gezwel ontwikkelde. Dit gezwel was, zoals Schleich kon constateren, sterk ontstoken en veroorzaakte haar veel pijn." Tot zover Tenhaeff.

Criteria
In het algemeen zijn de volgende criteria te stellen om te mogen spreken van IPK, naast vanzelfsprekend de afwezigheid van (zelf)bedrog:
1. De relatie tussen het lichamelijk fenomeen en de psychische voorstelling moet "dwingend", eenduidig zijn. Toeval moet m.a.w. als redelijkerwijs uitgesloten worden beschouwd.
2. De relatie mag vanzelfsprekend niet ontstaan zijn na het verschijnen van het lichamelijke verschijnsel. Men kan hier b.v. denken aan een gewone, "natuurlijke" wond die op een gegeven moment wordt geïnterpreteerd als zijnde een stigma van Christus.
3. De relatie mag niet verklaarbaar zijn als een reactivering van een klassiek geconditioneerde associatie tussen een fysieke prikkel en een lichamelijke reactie. Zulke fysieke of fysiologische klassieke conditionering vormt nl. een belangrijk onderdeel van het fysicalistische arsenaal van verklaringen van de relatie tussen lichaam en geest. Deze biologische vorm van conditionering - er vanuit gaande dat zij als zodanig werkelijk bestaat - moet echter worden onderscheiden van een mentale parallel; nl. het reactiveren van een lichamelijk proces door een mentale voorstelling i.p.v. een fysieke stimulus. Dit laatste fenomeen moet immers natuurlijk wel als intrasomatische parergie worden beschouwd.

Klassifikatie van de psychische voorstellingen bij IPK
Voorstellingen ontstaan niet in een vacuüm. Ze staan in een bepaalde relatie tot iemands algemene wereld- en zelfbeeld. Dit geldt ook voor voorstellingen die leiden tot specifieke veranderingen in het lichaam. Ik onderscheid hierbij twee contexten, nl. de "transcendente" en de "profane". Onder transcendent versta ik hier al datgene wat de persoon in kwestie als boven- of buitenaards beschouwt. Profaan duidt dan een als zuiver natuurlijk of menselijk ervaren oorsprong aan. Het gaat me bij deze terminologie niet om een theoretisch, d.w.z. verklarend onderscheid, maar slechts om een (grove) fenomenologische tweedeling, die de leesbaarheid van dit overzicht ten goede kan komen.

Intrasomatische parergie in transcendent verband

Mystieke IPK
De lijdensweg van Jezus van Nazareth vormt voor vele Christelijke mystici een voorwerp van contemplatie. Dit kan zelfs leiden tot een soort "herbeleving" van de historische kruisweg en het daarbij letterlijk meelijden met Christus. Het is tijdens dit proces dat zich intrasomatische fenomenen kunnen voordoen. De voornaamste hiervan zijn wonden op de plaatsen waar volgens de overlevering Jezus' lichaam met spijkers zou zijn doorboord: nl. de handen en voeten. De mystici in kwestie worden dan gestigmatiseerden genoemd, naar de "stigmata" die ze vertonen. Tenhaeff (1934, 1976) noemt als enkele bekende gestigmatiseerden uit vroeger tijden: de apostel Paulus, Franciscus van Assisi, Stina van Ham, Gertrudis van Delft, Catharina van Siëna en Lidewina van Schiedam. 18e- en 19e-eeuwse mystieke gestigmatiseerden over wie we volgens hem meer zekerheid hebben zijn o.m. Anna Catharina Emmerich, Maria van Miöl, Maria Domenica Lazzari van Capriana en vooral Louise Lateau. Uit de 20e eeuw tenslotte zijn m.n. Thérèse Neumann en Padre Pio bekend.

Alvorens een indruk te geven van enkele van de meer recente gevallen, wil ik eerst ingaan op de vraag of mystieke stigmata eigenlijk wel thuishoren in een artikel over IPK. Zonder mij denigrerend te willen uitlaten t.a.v. degene die menen dat stigmata, zoals dit door de mystici zelf wordt ervaren, echt een rechtstreekse "genade Gods" vormen, wil ik op het volgende wijzen. De plaats en vorm van de stigmata kan aanzienlijk verschillen (Rawcliffe, 1971; Thurston, 1952) (8) en de lokatie van de handwonden komt meestal niet overeen met de vermoedelijke historische plaats, d.w.z. in de polsen. Bovendien kunnen stigmata, zoals nog zal blijken, ook los van de mystieke context, experimenteel worden opgewekt. Thurston voegt hier nog o.a. aan toe dat er geen mystieke gevallen (dat van de apostel Paulus uitgezonderd) van stigmata bekend zijn vóór Franciscus, en dat veruit de meeste stigmatici niet al te "heilige" tekenen hebben vertoond zoals spasmen, fugues, amnesie en hysterische toevallen. Alfred Abadir (1932) wijst ook op specifiek "hysterische" vormen van stigmatisatie.
Dit alles maakt dat men volgens mij in principe mag uitgaan van een psychische i.p.v. bovennatuurlijke oorsprong van de stigmata, mogelijke uitzonderingen daargelaten. Volgens de skepticus Rawcliffe (1971) zijn de meeste mystieke stigmata die in de loop der tijd zijn gemeld, slechts het resultaat van (zelf)bedrog geweest. De meeste verhalen werden erg overdreven. Desondanks onderstreept zelfs een "debunker" als Rawcliffe de mogelijkheid van psychogene stigmatisatie, m.n. in het goed onderzochte geval van Anna Louise Lateau (9). Aimé Michel (1975) citeert een rapport van Dr. Lefebvre, uit 1870, over dit Belgische plattelandsmeisje, dat geboren werd op 30 januari 1850, in de buurt van Brussel. Zij vertoonde vanaf 1868 de wonden van Christus op haar voorhoofd, handen en voeten, en in haar zijde. In 1873 kwamen daar de schouderwonden van het kruis bij. Elke donderdag vormde zich een blaar op haar handen en voeten die gewoonlijk in de nacht van donderdag op vrijdag, tussen 00.00 en 01.00 uur opensprong, waarbij vocht vrijkwam. Meteen daarna stroomde er bloed uit de stigmata. De bloedingen duurden maximaal tot vrijdag middernacht.
Bovendien vermeldt Michel o.a. een experiment dat de artsen Lécrinier, Séverin en Lefebvre uitvoerden om te zien of de stigmata niet eenvoudig op bedrog berustten. Naast een bloedende stigma, deden ze ammoniak op haar huid, om een kunstmatige controle-stigma te veroorzaken. Na twaalf minuten vormde er zich een ronde blaar, gevuld met een doorschijnende vloeistof. Ze sprong echter niet uit zichzelf open. Daarom liet men dit kunstmatig gebeuren. Aldus kon men de mystieke stigma vergelijken met de artificiële. Het bleek nu dat de eerste voortdurend bleef bloeden, terwijl uit de laatste niet één druppel bloed vloeide. Men observeerde het gebeuren gedurende twee en een half uur. Het eerste half uur scheidde de kunstmatige wond een kleurloze vloeistof af en daarna droogde ze op. Een verder experiment betrof een experimentele glazen constructie waarin een hand van de mystica werd gestopt, hetgeen wederom bedrog uitsloot. Michel verzucht tenslotte dat de meeste geleerden aan het eind van de 19e eeuw (dogmatische) vooroordelen hadden jegens stigmatisatie en zich niet lieten overtuigen door het geval Louise Lateau, omdat "er nou eenmaal geen wonderen bestaan en het dus hoe dan ook wel bedrog moet zijn".
Ook René Biot (1955) oordeelt gunstig over Louise Lateau, evenals J.M. Höcht (l952) die er op wijst dat Lateau gedurende 15 jaar grondig onderzocht is door honderden artsen, waaronder Prof. Dr. Imbert-Gourbeyre. Geen van deze artsen zou de waargenomen fenomenen hebben ontkend. Van "Levebvre" (sic) citeert hij: "Aan de bovenkant van elke hand vindt men een 2 cm lang, een beetje ingedrukt ovaal oppervlak, dat zich van de overige huid door een sterkere roodheid en volkomen gladheid onderscheidt. Ze bevindt zich in het midden van de beide andere handvlakken. Op de bovenkant van beide voeten ziet men de huidverdieping in de vorm van een ongeveer 3 cm lang vierkant met afgeronde hoeken, op de voetzolen is het zoals op de handen. Met een loupe is te zien dat de epidermis helemaal gesloten is. [...] Het voorhoofd vertoont geen blijvende verwondingen.
Als de bloedingen optreden, ontstaat er op handen en voeten een soort blaartje dat steeds groter wordt; als dit helemaal ontwikkeld is, springt ze open en komt er een doorzichtige vloeistof uit en tegelijkertijd dringt het bloed uit het corium door, maar zonder dat dat is beschadigd. De aangrenzende delen van de wonden vertonen niet de geringste gezwollen- of roodheid. Ook de wond in haar zijde tussen de vijfde en zesde rib bloedt op soortgelijke manier. Alleen de hoofdbloeding vindt zonder blaarvorming plaats en bestaat uit direkte bloeding uit twaalf tot vijftien punten aan de opperhuid. Naast de reeds besproken ammoniak-proef, noemt Höcht ook het volgende experiment. Louise kreeg leren handschoenen aan die vast werden gebonden en verzegeld om haar polsen. Een soortgelijk omhulsel maakte men aan één van haar voeten vast. Als de wonden dan toch zouden bloeden, zou dit niet verklaard kunnen worden door zelfverwonding.
In het bijzijn van acht getuigen ontwikkelden de wonden zich inderdaad zoals gewoonlijk. Höcht vervolgt dat men in september 1873 na bespreking van de resultaten van dit experiment op een "groot wetenschappelijk congres waaraan ongeveer 3000 artsen en natuurwetenschappers deelnamen", tot een nieuw experiment besloot. Dit nu was de reeds bij Michel vermelde proef met de glazen buis. Het oordeel van de Academie der Wetenschappen luidde volgens Höcht na afloop, dat bedrog uitgesloten was en dat daarmee de stigmata wetenschappelijk onverklaarbaar waren.
Tenhaeff (1976) meldt over Thérèse Neumann uit Konnersreuth, Duitsland: bloedwenen uit haar ogen, d.w.z. twee smalle streepjes op haar wangen. Daarnaast valt volgens Tenhaeff niet te twijfelen aan de echtheid van haar stigmata door de rapporten die in de loop der tijd door verschillende onderzoekers over haar verschenen. Rawcliffe (1971) verwerpt het geval echter pertinent als bedrog. Ook Höcht is negatief: het begin van haar bloedingen zou nooit bij haar zijn waargenomen.Aan de andere kant zou wel in 1927 door de arts Seidl vast zijn gesteld dat Thérèse twee weken zonder voedsel en water zou hebben geleefd. Ze zou daarbij aanvankelijk gewicht hebben verloren, maar later - binnen die twee weken natuurlijk - weer zijn aangekomen! Dit is dus zoals het voorgaande duidelijk maakt, het meest controversiële van de hier behandelde recente gevallen. Als we het geval toch als betrouwbaar kunnen beschouwen, dan zij te melden dat men jarenlang wonden aan haar voeten en handen heeft waargenomen die niet genazen, en bovendien een sterk bloedende "doornenkroon".
Het geval van de Italiaanse capucijnermonnik Padre Pio wordt neutraler besproken door Rawcliffe. In 1918 raakte deze tijdens een trance bewusteloos; hierna werden stigmatische wonden aangetroffen op zijn handen, voeten en zij. De stigmata zouden sindsdien niet meer verdwenen zijn en de wonden zouden constant hebben gebloed. Ook Höcht bespreekt Padre Pio (l952). Na een veertienjarige studie van de monnik, publiceerde de Romeinse arts Dr. Festa over zijn bevindingen. Ten eerste bevestigde hij een abnormaal hoge temperatuur, oplopend tot 48°C, die men bij hem opgemerkt had. De stigmata zelf vond hij onverklaarbaar. Ze bereikten aan de handen gedeeltelijk een doorsnee van 2 centimeter, etterden niet, tastten de aangrenzende huiddelen niet aan, en bleken "ongeneeslijk". Bovendien verwierp Festa uitdrukkelijk de normale theorieën van scherpe zuren waarmee de wonden worden opengehouden, alsmede organische ziekte. Tenslotte meldt hij een stigma bij het hart, in de vorm van een regelmatig kruis.
De kritische Thurston (l 952) wijst in dit verband tenslotte op een rapport uit 1919 van Prof. A. Bignami, een agnostisch patholoog. Bignami maakt melding van een kruisvorm op de linkerborst bij Pio, die hij evenals de stigmata verklaart als "neurotisch fenomeen", ontstaan door onbewuste suggestie.
Ter afsluiting nog een korte vermelding van een ontegenzeggelijk psychogeen stigmatisatie-geval uit The Physical Phenomena of Mysticism' van Thurston (1952). Het betreft een jonge ongetrouwde moeder die eerst o.a een leeuwentemster, slangenmens en agente van geheime dienst was en later tot mystica promoveerde. Ze ontving stigmata in handen, voeten, zijde en hoofd en ze trad op als een soort hogepriesteres met eigen religieuze riten. Ze werd uiteindelijk gearresteerd en voor de rechtbank gedaagd. Medische experts adviseerden daarbij haar te laten opnemen in een sanatorium omdat ze aan "dédoublement de personalité" leed."

Andere mystieke intrasomatische fenomenen
Er is naast stigmata in de loop van de kerkgeschiedenis nog menig ander "wonderbaarlijk" verschijnsel bij mystici waargenomen. Voorbeelden die ik wel wil noemen, maar waar ik hier geen oordeel over wil vellen, zijn levitatie (10), het verlengen van het lichaam, en het abnormaal lange tijd nagenoeg perfect bewaard blijven van het lijk van de persoon in kwestie.
Over het zelfs voor schrijver dezes tamelijk onvoorstelbare asitisme, d. w.z. het zichzelf zeer langdurig (totaal) ontzeggen van voedsel zonder negatieve gevolgen voor de gezondheid, het volgende. Het is niet alleen, zoals gezegd, bij de controversiële Neumann, maar ook bij de zeer betrouwbare Lateau geconstateerd. Deze laatste voedde zich op een gegeven moment alleen met de gewijde hostie (Thurston, 1952). Het is daarbij bekend dat een mens veel langer zonder voedsel dan zonder vocht kan. Ook toont de beruchte psychische stoornis "anorexia nervosa" het i.h.a. tamelijk grote lichamelijk uithoudingsvermogen aan. Thurston wijst echter op het voorkomen van inhaalmanoeuvres, d.w.z. "vreetbuien", die periodes van voedselonthouding ook onbewust kunnen volgen. Een door hem besproken geval toont aan dat als men deze dissociatieve vreetbuien onmogelijk maakt, de dood kan intreden (11). Toch is het goed te beseffen dat er geen apriori-argument te geven is, waarom asitisme onmogelijk zou zijn. De intrasomatische verschijnselen die minder "ongelooflijk" lijken, wijzen op zulke onverwachte mogelijkheden, dat wij ons geheel open moeten stellen voor zaken die we verder misschien alleen in sprookjes, mythen of hagiografieën tegenkomen.
Het meest interessante profane geval van asitisme tot nu toe is overigens dat van Mollie Fancher, die aan multiple personality leed. Het lijkt erop dat zij jaren lang helemaal niets at, waardoor haar maag zo gevoelig werd dat hij geen vast voedsel meer vasthield (Thurston, 1952).
Ik wil dit korte overzicht besluiten met het onderzoek van de arts Dr Imbert-Gourbeyre (Thurston, 1952), ook betrokken bij Louise Lateau, van het bijna 20 jaar oude boerenmeisje Marie-Julie Jahenny, die naast stigmatisatie bovendien dermografie vertoonde. Op 7 december 1875 verschenen de woorden "O crux ave" op haar borst met een kruis en een bloem. Een maand daarvoor had Marie-Julie meermalen gezegd dat ze deze tekens zou krijgen op die 7e december. In 1894 zouden de woorden volgens Imbert-Gourbeyre nog steeds te zien zijn geweest. Hij meldde bij Marie-Julie Jahenny (Thurston, 1952) daarnaast ook de verschijning van een "mystieke ring", d.w.z. een helderrode plek rond de ringvinger van de rechterhand. Dit "huwelijksgeschenk van Jezus" was daarvóór ook gezien bij andere mystici, waaronder Veronica Giuliani en Catharina de' Ricci.

Islamitische variant van mystieke stigmata
Tenhaeff (1976) maakt gewag van een islamitische variant van mystieke IPK: enkele gelovigen vertoonden stigmatisatie die overeenkwam met de wonden die de profeet Mohammed zou hebben opgelopen in de heilige oorlog voor Allah.

Bezetenheid
Onder bezetenheid versta ik hier het katholieke begrip waarbij een "duivel" of "demon" bezit zou nemen van een menselijk lichaam. Net als bij de mystieke IPK, ga ik ook hier weer uit van de basisvooronderstelling dat het proces zuiver denkbeeldig is, m.a.w. de onreine geest bestaat alleen als structuur in de bezetene en niet als zelfstandig bovennatuurlijk wezen. In zijn werk "Posesiones y exorcismos... en profundidad' doet D'arbó (1981) verslag van gevallen van dermografieën die als "duivelse" varianten van stigmata kunnen worden beschouwd. Hij citeert onder meer de schrijver van "The exorcist", William Peter Blatty. Deze zou zich voor zijn boek met name hebben laten inspireren door het volgens D'arbó historische geval van Mount Rainier. In dit geval uit 1949 verschenen herhaaldelijk spontaan tekens, letters en woorden op verschillende plaatsen op de huid van een bezeten jongen. Vaak waren de woorden helder getekend met eenvoudige rode lettertekens, i.h.a. iets groter dan 51 mm; bij andere gelegenheden waren het symbolen en soms tekeningen. "Een van de meest betekenisvolle woorden die verschenen was SPITE (haat) [...] Een van de symbolen was een pijl die recht naar de geslachtsorganen van de bezetene wees [...] En onder de erg duidelijke tekeningen verscheen een verschrikkelijke afbeelding van een satanisch gezicht." Het vreeswekkendst van al deze tekens en bovendien het meest frequent waren "lange strepen die met kracht te voorschijn kwamen en uiteindelijk de huid van de jongen beschadigden waarbij er bloed vrijkwam, hetgeen het vreemde gevoel gaf dat de jongen gekrabd was met mysterieuze tanden van een kleine onzichtbare vork, of misschien door een satanische klauw." D'arbó vervolgt dat deze tekens herhaaldelijk duidelijk te zien waren, omdat de jongen slechts een onderbroek droeg en voor de rest naakt was. Bovendien werd de jongen apart gehouden zodat niemand die tekens kon veroorzaken. "Bij één gelegenheid verscheen één van de tekens aan de binnenkant van een dij en vandaar verspreidde hij zich naar de enkels. De jongen bloedde hierbij in rijke mate. Het verschijnsel deed zich voor terwijl onderzoekers hem observeerden. De duur van deze tekens varieerde, b.v. één keer bleef het woord SPITE meer dan vier uur zichtbaar. (12)
In een recenter Angolees geval deden zich soortgelijke verschijnselen voor (D'arbó, 1981). Het betreft het 12-jarige meisje Maria Ines Soares de Alemida uit Luanda, Angola dat in 1971, van oktober tot december, door de duivel bezeten was. De exorcist was Mgr. Armando Amaral dos Santos. Ook hierbij traden dermografieën van duivelse woorden op, en wel op de huid, borsten, buik, etc. Bovendien verschenen er wonden op de armen en benen, overeenkomend met de reeds besproken mystieke stigmata.
Wat verder in het verband van dit artikel interessant is aan D'arbó's boek, is een vermelding van de volgende fysieke tekenen die volgens het officiële katholieke 'Rituale Romanum' op bezetenheid wijzen:"[...] 2. Het ondervinden van fysieke veranderingen over het hele lichaam of een bepaald lichaamsdeel, het gezicht, de armen, etc., evenals het gemarkeerd zijn van de huid of het vlees door mysterieuze woorden of tekensf...]". D'arbó vermeldt hierbij dat het "Rituale Romanum" uit de Middeleeuwen stamt en sindsdien weinig gewijzigd is.
Tenslotte noemt hij de "allergie" die bezetenen vaak hebben voor kruisbeelden, rozenkransen, hosties, wijwater, e.d., en die zich uit in stigmata. Dit kan overigens vergeleken worden met de legendarische schroeiwonden die vampiers zouden vertonen als men hen een crucifix op het voorhoofd drukt. Bij dit alles zij overigens vermeld dat D'arbó zelf een psychokinetische verklaring voorstaat. "[...] Ik geloof dat de gevallen van demonische bezetenheid eenvoudig bestaan uit splitsingen van de persoonlijkheid die aanvankelijk veroorzaakt zijn door hypersuggestieve toestanden. [...] Soms vertonen zij een ruim scala aan paranormale fenomenen [...] waar de mens toe in staat is zonder dat het noodzakelijk is er een bovennatuurlijke verklaring voor te geven."
Pater Adolf Rodewyk, s.j. (1963) bespreekt onder meer het geval uit 1906 van het zwarte meisje Klara Germana Cele uit Natal (Zuid-Afrika). Ze vertoonde zelfs o.a. ongevoeligheid voor sterke opiumpreparaten als slaapmiddel. Opmerkelijk is vervolgens dit voorval. Tijdens een exorcisme beet Germana een zuster in haar arm, die door haar habijt bedekt was. "In overeenstemming met het aantal tanden vormden zich blaren met een roodachtige punt in het midden... een kleine rode wond als een slangebeet". We zien hier waarschijnlijk een voorbeeld van ideoplastie bij iemand anders dan de bezetene zelf.
In het beruchte Duitse geval van de "bezeten" studente Anneliese Michel (Goodman, 1980) komt net als bij de Angolese Maria Ines een vermelding voor van mystieke stigmata, en wel op haar voeten (p.115): "Soms zag ze een verblindend wit licht onder een heldere zomerhemel en aan haar voeten openden zich smalle, ovale wonden. De familie zag het met eerbied en verwondering - de wondtekenen van de Heer! (...) 'Als het later beter met haar ging', getuigt Peter [haar vriend] , 'gingen deze wonden slechts langzaam dicht. Ze zei zelf, dat dit geen verwondingen waren. Anneliese voelde voortdurend pijn in haar beide voeten, soms meer, soms minder."

Poltergeist-ideoplastie
Het begrip "poltergeist" (klopgeest) stamt van oudsher uit de christelijke literatuur en werd gebruikt door Luther (Robbins, 1959), en op het terrein van de IPK kan men nog steeds verbanden zien tussen poltergeist-fenomenen en demonische bezetenheid.
De Braziliaanse parapsycholoog Hemani Guimaraes Andrade (1984) heeft een monografie geschreven over een poltergeistgeval uit Guarulhos bij Sao Paulo (13). Het is geconcentreerd rond een 21-jarige getrouwde vrouw die zwanger was van haar tweede kind. Zij en haar echtgenoot behoorden beiden tot de Pinksterbeweging. De gebeurtenissen deden zich voor tussen april 1973 en maart 1975. Intrigerend in dit geval is een overeenkomst tussen extrasomatische en intrasomatische fenomenen. Deze bestonden uit "cortes", inkepingen die zowel verschenen op meubels, kleding en gebruiksvoorwerpen, als – in de vorm van snijwonden - op lichaamsdelen, zoals benen en gezicht, van verscheidene personen.
Een Roemeens geval dat door Tenhaeff meermalen is besproken (1934, 1976, 1980), is dat van het meisje Eleonora Zugun, geboren in 1913. Eleonora deed in de jaren 1925-'28 als zg. poltergeistmedium van zich spreken. Behalve extrasomatische verschijnselen "deden zich bij haar aan de stigmatisatie verwante verschijnselen (in de vorm van bijt- en krabwonden) voor" (Tenhaeff, 1976). Het meisje waande zich - als vanouds - bezeten van een kwelduivel.
Tenhaeff (1934) citeert het rapport van de arts W. Kroner. Deze brengt Eleonora's verwondingen onder in twee klassen, de "krabeffecten" en "indrukken (van een gebit of vingernagels)".
Verder noemt Kroner bevochtigingsverschijnselen, waarbij de huid er uitzag alsof er op was gespuwd. Een microscopisch onderzoek in het Zoölogisch Instituut der Berlijnse Universiteit door Prof. Zimmer wees echter uit dat het niet om speeksel, maar om een 'geweldige zweetafscheiding' ging.
In het m.i. tot nu toe meest betrouwbare poltergeistgeval, dat van Rosenheim tenslotte, gebeurde in dit verband het volgende. Naast voorbijgaande hysterische contracties van armen en benen bij de 19-jarige Annemarie Sch., klaagden zowel zij als de 17-jarige Gustel H. die tegenover haar zat, plotseling over een sterke druk in het rechter- resp. linkeroor en vertoonden aan de betreffende kant een rode plek die tot aan de hals raakte en door een arts als hyperaemie werd geduid (Bender, 1968).

UFO-literatuur
UFO-gevallen (14) kunnen we slechts opnemen in dit overzicht indien we uitgaan van de theorie dat zij moeten worden verklaard als hallucinaties of andere vormen van projecties van innerlijke voorstellingen. Deze positie durf ik zelf in te nemen door de grote verscheidenheid aan UFO-meldingen die anders alleen verklaard kan worden door bezoeken afkomstig van onwaarschijnlijk veel verschillende planeten (Lorenzen & Lorenzen, 1976) (15). Het is natuurlijk mogelijk dat een deel van de UFO-waarnemingen wél een buitenaardse oorzaak heeft, maar desondanks lijkt mij dat dit in ieder geval niet geldt voor het grootste deel ervan (Hobana & Weverbergh, 1972; Broersma & De Snoo, 1977).

UFO-stigma's
Opmerkelijk genoeg spreekt de UFO-deskundige Julien Weverbergh (1976) zelf van "stigma" als hij het heeft over specifieke "tekeningen" op de huid. Van twee gevallen geeft hij een nadere beschrijving.
Het ene betreft "Doctor X", een Franse bioloog, bestudeerd door de - reeds in verband met mystieke stigmata genoemde - Aimé Michel, die op een novemberavond in 1968 getroffen werd door een lichtflits van een ufo. Op zijn buik verscheen 19 dagen nadien een donkere driehoek, die in de loop van de volgende jaren ongeveer om de drie weken verscheen en twee of drie dagen zichtbaar bleef. "Doctor X" werd trouwens daarnaast ook onderworpen aan poltergeist- en andere extrasomatische paranormale fenomenen.
Het andere geval stamt ook uit 1968. Op 28 december van dat jaar werd een man uit Goulborn, Australië, door een lichtflits geraakt, waarna een ufonaut die zich ter plaatse "materialiseerde", beweerde van Saturnus te komen. Op de arm van de getuige verscheen daags hierna een volkomen ronde plek met een cirkel er omheen, exact zoals Saturnus wordt afgebeeld. Het teken was na een jaar nog steeds niet afgesleten, maar nam integendeel langzaam in grootte toe.
De Spaanse onderzoeker Antonio Ribera (1983) bespreekt het Amerikaanse geval van twee vrienden die in oktober 1958 's nachts een ufo waarnamen die een verblindend licht produceerde, waarbij ze een golf van warmte over hun gezicht voelden gaan. Ze werden onderzocht en leken een rood en verbrand gelaat te hebben, alsof ze waren blootgesteld aan zonnestralen.
Andere minder duidelijke verschijnselen van dit type die ik in deze literatuur ben tegengekomen worden gevormd door verschillende soorten wonden (Weverbergh, 1976; Lorenzen & Lorenzen, 1976; Bowen, 1977). Mensen vertonen voorts na een "encounter" vaak fysiologische verschijnselen als ontstoken ogen, huidaandoeningen, diarree, donkere urine, e.d. Men kan dit soms met recht interpreteren als de inwerking van hun ideeën over negatieve invloeden van het gebeuren (zoals straling) op hun gestel (Weverbergh, 1976).

Abstract
In this survey of intrasomatic psychokinesis (IPK) the author tries to give - within an interactionist framework - a representative overview of psychokinetic influences on a person's own body. It is concluded that intrasomatic psychokinesis is a pluriform phenomenon and that it occurs in different contexts. It includes such diverse phenomena as the acceleration of wound healing, the creation of "stigmata" and the conscious voluntary control of heart rate.
Apart from being a very intriguing aspect of human potential, IPK might serve as a "psychological" bridge to cross the experienced gap between intentional motor movements and extrasomatical PK. Thus, knowledge of it could also play an important role in promoting the positive use of psychokinetic control as a whole.

Noten
1) Ik laat hier dan ook andere argumenten (b.v. het "evolutionaire" argument van William James) buiten beschouwing.
2) Feitelijk maakt elk bestaand iets (of "zijnde") verschil uit voor de werkelijkheid, die immers anders zou zijn als het niet bestond!
3) Misschien zijn er lezers die nog niet overtuigd zijn, omdat ze menen dat het psychische en de "kenner" daarvan samenvallen. Voor hen wil ik nog toevoegen dat men volgens het epifenomenalisme alleen iets kennen kan, doordat er een cerebraal proces is dat tot het "epifenomeen" kennis leidt. Er zijn met andere woorden geen werkelijk intrapsychische processen voor het epifenomenalisme. Overigens moet wanneer men b.v. over de geest praat, deze niet alleen invloed op zichzelf maar uiteindelijk ook op hersenen en stembanden hebben.
4) Zo is b.v. elke invloed van de geest op het brein noodzakelijkerwijs verbonden met een of andere vorm van psychokinese, zelfs wanneer er fysiologische 'aangeboren expressie-programma's', zoals b.v. ons soortspecifieke "schaterlachen", worden geaktiveerd door een emotie. Hoewel dit dus op het gebied ligt van de neuropsychologie, is ook de parapsychologie er door de PK-inwerking thematisch bij betrokken. Een ander voorbeeld is de waarneming, in verband waarmee Frank B. Dilley (1989) onlangs gewezen heeft op het noodzakelijk voorkomen hierbij van een mentaal 'lees'-moment van perceptuele patronen in de hersenen. Dilley identificeert dit "lezen" in feite met helderziendheid. (Voor enige nuancering van dit laatste, zie mijn "Letter to the Editor" (1989).
5) Hein van Dongen heeft onlangs (1989) gewezen op de Westerse afstandelijkheid t.a.v. "magie", terwijl in feite zelfs een simpele handbeweging als "magisch" mag worden beschouwd. Vergelijk dit anderzijds met Ray Jackendoff (1987) die interactie tussen bewustzijn en hersenen afwijst, aangezien die alleen maar als "magisch" te kwalificeren zou zijn.
6) Ik heb hier natuurlijk alleen positieve toepassingen op het oog, zoals genezen en sterkere beheersing van de fysieke wereld.
7) Ik ben me pijnlijk bewust van de (gegronde) twijfels rond de wetenschappelijke integriteit van Tenhaeff. Om daarom echter niet alleen zijn empirisch werk, maar ook al zijn geschriften als taboe te verklaren, gaat mij veel te ver. Indien iemand een wetenschap op bepaalde punten schade toebrengt, zou het wel heel onverstandig zijn de schade te vergroten, door haar ook nog eens de positieve bijdragen van die persoon te ontnemen.
8) Thurston zegt hier o.a. over dat soms de zijwond rechts, soms links zit; en dat er nu eens sprake is van stigmata in de vorm van een rode punt, dan weer van een halve maan, etc.
9) Deze volledige naam is te vinden bij Tenhaeff (1934).
10) Ik doel hier op mystieke levitatie (van b.v. Theresia van Avila), niet op de "vluchten" van Daniel Home.
11) Dit is natuurlijk ook mogelijk bij oprecht langdurig vasten zonder dissociatieve of bewuste vreetbuien. Zo heb ik persoonlijk een Costaricaanse priester en psychotherapeut gekend die, overtuigd van de "kracht van de Geest", geregeld vastte en dit ook zijn parochianen aanraadde. Zijn enthousiaste onthouding van voedsel had m.i. niet dezelfde "neurotische" oorzaak als vele anorexia-gevallen, want hij straalde van gezondheid en bezat een soort universele genegenheid. Totdat hij tenslotte overmoedig zo langdurig vastte, dat hij van uitputting zeer vroegtijdig overleed.
12) Blattys (1972) eigen verwijzing naar dit soort dermografie bestaat vnl. uit de bloedrode letters "help me" op de huid van het bezeten meisje Regan.
13) Andrade is trouwens zelf van mening dat de verschijnselen in dit geval werkelijk toegeschreven moeten worden aan een zelfstandige onstoffelijke entiteit, vergelijkbaar met een traditionele demon. Dit toont het verband met de demonologische literatuur wel erg duidelijk aan.
14) Het woord UFO of ufo is ontstaan uit de Engelse afkorting U.F.O., unidentified flying object (ongeïdentificeerd vliegend object).
15) Ik doel hierbij natuurlijk op ufo-meldingen die niet simpelweg als verkeerd geïnterpreteerde aardse lichtverschijnselen kunnen worden verklaard!

Literatuurlijst
- Abadir, A. (1932). Sur quelques stigmatisés anciens et moderns: Etude historique et médicale. (Dissertatie). Parijs: Librairie M.Lac.
- Andrade, H.G. (1984). O poltergeist de Guarulhos. Sao Paulo: IBPP.
- Badouin, C. (l 924). Suggestion und autosuggestion: Psychologisch-pedagogische Untersuchung auf Grund der Erfolge der neuen Schule von Nancy. Dresden: Sibyllen-Verlag.
- Beloff, J. (1987). Parapsycholoy and the mind-body problem. Inquiry, 30, 215-225.
- Bender, H. (1968). Der Rosenheimer Spuk: Ein Fall spontaner Psychokinese. Zeitschrift für Parapsychologie und Grenzgebiete de Psychologie, 11, 104-112.
- Biot, R. (1955). Het raadsel der gestigmatiseerden. Helmond: Uitgeverij Helmond.
- Blatty, W.P. (1972). The exorcist. London: Corgi books.
- Bowen, C. (Ed.) (l 977). The humanoids. London: Futura Publicarions Ltd.
- Broersma, K., & De Snoo, A. (1977). Ufo's: Waarnemingen boven Nederland en België. Baarn: Hollandia.
- D'arbó (1981). Posesiones y exorcismos ... en profundidad. Barcelona: Plaza & Janés.
- David-Neel, A. (1929). Mystiques et magiciens du Tibet. Parijs: Librairie Plon.
- Dietz, P.A. (1954). Wereldzicht der parapsychologie (tweede druk). Den Haag: Leopold.
- Dilley, F.B. (1989). Making clairvoyance coherent. JSPR, 55, 241-250.
- Dongen. H. van (1989). Moderne magie. TvP, 4, 28-34.
- Du Prel, K. (1921). Studieën uit het gebied der geheime wetenschappen. Zaltbommel: Wink. - Feigl, H. (1967). The "Mental" and the "Physical". Minneapolis: Urriversity of Minnesota Press.
- Funderburk, J. (1977). Science studies yoga: A review of physiological data. Glenview: Himalayan International Institute of Yoga Science & Philosophy of USA.
- Goodman, F. ( 1 980). Anneliese Michel und ihre Demonen: Der Fall Klingenberg in wissenschaftlicher Sicht. (Vertaling van: The exorcism of Anneliese Michel). Stein am Rhein: Christiana-Verlag.
- Hobana, I., & Weverbergh, J. (1972). Ufo’s in oost en west: Deel I. Vliegende Schotels: Een nieuwe visie. Deventer: Ankh-Hermes.
- Höcht, ].M. (l 952). Träger derWundmalen Christi: Eine Geschichte der bedeutendsten Stigmatisierten von Franziskus bis zur Gegenwart. ZweiterBand: Vierzig Stigmatisierte der neuen Zeit. Wiesbaden: Credo-verlag.
- Huxley, Th. (l 898). Methods and results: Collected essays. Volume I. London: Macmillan.
- Ikemi, Y. (Ed.) (1979). Psychosomatic medicine; a core approach to clinical medicine: Education, practice, research and theory. Basel: S. Karger.
- Jackendoff, R. (1987). Consciousness and the computational mind. Cambridge, Mss.: MIT Press.
- Lorenzen, C., & Lorenzen, J. (1976). Encounters with UFOoccupants. New York: Berkley Publishing Corporation.
- Marres, R. (l985). Filosofie van de geest: Een kritisch overzicht. Muiderberg: Coutinho.
- Michel, A. (1975). El misticismo: El hombre interior y lo inefable. (Vertaling van "Le mysticism"). Barcelona: Baza & Janés.
- Playfair, G.L.(1975). The flying cow: Research into paranormal phenomena in the world’s most psychic country. London: Souvenir Press.
- Popper, K.R. (1977). Materialism criticized, in Popper, K.R., & Eccles, J.C. The Self and its brain. London: Routledge & Kegan Paul.
- Rawcliffe, D.H. (1971). Occult and supernatural phenomena. (Onveranderde heruitgave van 'The psychology of the occult' uit 1952.) New York: Dover.
- Ribera, A. (1983). Las máquinas del cosmos. Barcelona: Planeta.
- Rivas, T. (1989). Letter to the Editor. JSPR, 55, 434-435.
- Rodewyk s.j., P.A. (1963). Die demonische Besessenheit in der Sicht des Rituale Romanum. Aschaffenburg: Paul Pattloch Verlag.
- Robbins, R.H. (1959). The encyclopedia of witchcraft and demonology. New York: BonanzaBooks.
- Scott Rogo, D. (1986). Mind over matter: The case for psychokinesis. Wellingborough: The Aquarian Press.
- Sperling, M. (1978). Psychosomatic disorder in childhood. New York: Aronson.
- Tenhaeff, W.H.C. (1934). Hoofdstukken uit de parapsychologie. Utrecht: Bijleveld.
- Tenhaeff, W.H.C. (1976). Inleiding tot de parapsychologie. Utrecht: Bijleveld.
- Tenhaeff, W.H.C. (1980). Magnetiseurs, somnambules en gebedsgenezers. Den Haag: Leopold.
- Thurston s.j., H. (1952). The physical phenomena of mysticism. London: Bums Oates.
- Weverbergh, J. (1976). UFOnauten in opmars: het UFOnautenepos. Deventer Ankh Hermes.
- Wolman, B.B. (1988). Psychosomatic disorder. New York: Plenum.

Deel 2 van Intrasomatische parergie

Intrasomatische parergie: theoretische beschouwingen

Contact: titusrivas@hotmail.com

Dit artikel werd gepubliceerd in Tijdschrift voor Parapsychologie, Jaargang 58, 1, mei 1990, blz. 9-27.

Contact: titusrivas@hotmail.com