Reïncarnatie en tijd
Geplaatst door
Titus Rivas (publicatiedatum: 26 July, 2016)
Samenvatting
Een voorbeeld van een buitengewone ervaring zonder een daaraan gekoppelde verandering in tijdsbeleving is de spontane herinnering aan een vorig leven.
Reïncarnatie en tijd
door Titus Rivas
Tijdsbeleving is een dimensie van ons bewustzijn. Zij valt niet één op één samen met een “objectief” vaststelbaar tijdsverloop van gebeurtenissen in de fysieke werkelijkheid.
Wanneer we overdag een keer op de bank in slaap vallen en daarbij een levendige droom krijgen, kan het achteraf lijken alsof die droom veel langer heeft geduurd dan we lichamelijk geslapen hebben. Een ander fenomeen dat bijna iedereen wel kent, is het gevoel dat de tijd bij een aangrijpende gebeurtenis lijkt te worden vertraagd. Het is alsof de gebeurtenissen zich in slow motion voltrekken, terwijl ze van buitenaf bekeken natuurlijk net zo snel op elkaar volgen als anders.
Het is daarom begrijpelijk dat men van buitengewone of uitzonderlijke ervaringen (exceptional experiences) verwacht dat ze vaak een afwijkende, ongewone tijdsbeleving met zich mee zullen brengen. Voor sommige categorieën buitengewone ervaringen geldt dit zeker. Bijvoorbeeld voor nabij-de-doodervaringen en extatische ervaringen. Maar de verwachting komt niet altijd uit. Een voorbeeld van een buitengewone ervaring zonder een daaraan gekoppelde verandering in tijdsbeleving is de spontane herinnering aan een vorig leven.
Spontane reïncarnatiegevallen
Herinneringen aan een vroegere incarnatie mogen niet verward worden met fantasieën over een vorig leven. Onderzoekers als Ian Stevenson en Jim Tucker hebben aangetoond dat met name jonge kinderen uitspraken kunnen doen over een aards bestaan voor hun conceptie. Dit gaat meestal gepaard met sterke emoties en verlangens en de kinderen kunnen er jarenlang mee bezig blijven. Concrete fantasieën van een peuter of kleuter zullen doorgaans al na een tijdje veranderen of zelfs helemaal ophouden. Bovendien moet je grote fouten verwachten in een verzonnen verhaal over vroeger, doordat een jong kind doorgaans nauwelijks achtergrondskennis van het verleden zal bezitten. De spontane uitspraken over vorige levens waar we het hier over hebben zijn juist opmerkelijk realistisch.
Nu zou je misschien nog kunnen denken dat een kind een verhaal over een overledene heeft opgepikt uit zijn naaste omgeving en zich daarmee is gaan vereenzelvigen. Maar er zijn kinderen met herinneringen aan een leven van iemand die niemand uit het huidige bestaan ooit heeft gekend. Het wordt dan natuurlijk heel opmerkelijk als hun uitspraken echt overeenkomen met een concrete overledene. Inmiddels zijn er al honderden casussen gepubliceerd met zulke paranormale aspecten die je niet kunt wegwuiven als louter toeval. De combinatie van een sterke identificatie met het leven in kwestie en de paranormale elementen maakt dat deskundigen reïncarnatie inmiddels beschouwen als een serieuze wetenschappelijke hypothese.
Andere hypotheses kunnen de casussen hoogstens gedeeltelijk verklaren.
– De hypothese dat de kinderen via helderziendheid onbewust informatie verzamelen over een onbekende overledene, verklaart niet waarom ze zich daar dan zo sterk mee identificeren. Bovendien zou je verwachten dat de kinderen ook algemener paranormaal begaafd zijn, maar dat blijkt niet het geval.
– De hypothese dat het om een vorm van bezetenheid gaat, is moeilijk te rijmen met het feit dat de kinderen niet afwisselend twee persoonlijkheden vertonen en dat de herinneringen door het kind worden beleefd als eigen herinneringen aan vroeger.
– De hypothese dat een universeel of goddelijk “Veld” contact maakt met het kind en hem informatie levert over een onbekende overledene, is niet erg plausibel. Waarom zou zo'n “Veld” mensen in godsnaam willen misleiden over het bestaan van reïncarnatie?
– De hypothese dat morfogenetische velden van het kind en de overledene buiten tijd en ruimte met elkaar resoneren doordat ze grotendeels overeenkomen, is onaannemelijk omdat de herinneringen vaak betrekking hebben op een leeftijd die het kind nog niet bereikt heeft. De hypothese zou op zijn best casussen kunnen verklaren waarin de overledene erg jong gestorven is. De meeste spontane reïncarnatiegevallen van jonge kinderen hebben betrekking op volwassenen.
– De hypothese dat alleen fragmenten van iemand anders zich aan de hersenen van het kind hebben gehecht, vooronderstelt dat er geen blijvend zelf of ziel is, terwijl men om überhaupt iets te kunnen ervaren toch dezelfde persoon moet blijven tijdens die ervaring.
De reïncarnatiehypothese vooronderstelt daarentegen slechts dat we geestelijk niet samenvallen met ons lichaam en daar ook niet van afhankelijk zijn voor ons bestaan. Een vooronderstelling die volgens mij overtuigend analytisch en empirisch onderbouwd is.
Dit alles maakt dat er een goede reden is om reïncarnatie serieus te nemen en het als natuurverschijnsel te onderscheiden van reïncarnatiefantasieën.
Tijdsbeleving en reïncarnatie
Gaan spontane reïncarnatieherinneringen bij jonge kinderen gepaard met een veranderde subjectieve tijdsbeleving? Lijkt de tijd bijvoorbeeld sneller te gaan voor zulke kinderen of juist langzamer? Staat de tijd misschien zelfs helemaal stil, in hun beleving? Het antwoord is verrassend simpel: er is vooralsnog geen enkele aanwijzing dat kinderen die zich een vroegere incarnatie herinneren een andere tijdsbeleving hebben dan andere kinderen.
Dit sluit in mijn ogen goed aan bij de hypothese dat het bij spontane herinneringen van kinderen aan een vorig leven echt om herinneringen gaat. Het hebben van spontane reïncarnatieherinneringen is in die zin op zich eigenlijk geen “buitengewone” ervaring, althans niet op zo'n manier dat het gepaard moet gaan met een veranderde bewustzijnstoestand. Wanneer een kind zich (echt) een vorig leven herinnert, is alleen het gegeven dat het om een incarnatie gaat voor de huidige incarnatie “buitengewoon”. Het buitengewone zit hem dus niet in de ervaring als zodanig, maar in het anomale karakter van datgene wat herinnerd wordt. Volgens het materialistische mensbeeld bestaat reïncarnatie immers niet eens. Het is binnen dat mensbeeld dan ook onmogelijk om zich iets te herinneren uit een (niet-bestaand) eigen vorig leven. Toch hebben bepaalde kinderen werkelijk zulke herinneringen en kunnen die niet afgedaan worden als kinderlijke fantasieën. Dit is afgezet tegen het heersende mensbeeld buitengewoon, maar niet in die betekenis dat de herinneringen zelf inherent horen bij een veranderde bewustzijnstoestand. Ze kunnen zich weliswaar manifesteren in dromen of nachtmerries en dergelijke, maar zijn daar niet van afhankelijk. In de regel beleven deze kinderen hun herinneringen terwijl ze in een alledaagse toestand van waakbewustzijn verkeren, dus net als bij herinneringen aan ervaringen uit hun huidige leven.
Hierin verschillen herinneringen aan vorige levens van bijvoorbeeld nabij-de-doodervaringen en preëxistentie-ervaringen. Daarbij is namelijk per definitie wél sprake van een veranderde, lichaamsloze bewustzijnstoestand en de tijdsbeleving kan dan ook vaak verschillen van de beleving tijdens het waakbewustzijn. Bij nabij-de-doodervaringen kan iemand bijvoorbeeld het gevoel krijgen heel lang in een geestelijke wereld te hebben verbleven, terwijl die persoon slechts voor de duur van enkele minuten klinisch dood is geweest.
Ruimer verleden
Overigens wordt de verhouding die men tot de tijd ervaart wel beïnvloed door de aanwezigheid van herinneringen aan een vorig leven. Mits men ze ook echt beleeft als herinneringen, zorgen ze voor een groter, weidser persoonlijk verleden dan wanneer het geheugen alleen toegang lijkt te bieden tot het huidige bestaan. Men beleeft zichzelf daardoor als een geestelijk wezen dat slechts tijdelijk verbonden is aan het huidige lichaam en in het verleden al andere lichamen heeft bewoond. Het verleden van voor de geboorte is daarmee niet meer alleen een collectief gegeven waar men uitsluitend indirect deel aan kan hebben. Het is een tijd die men zelf destijds ook persoonlijk heeft beleefd; het eigen verleden. Zoals “Kees”, een Nederlandse jongen met herinneringen aan doodgaan op het slagveld het ooit formuleerde: “Maar ik was al gewoon Kees hoor.” Er is dus geen sprake van dat kinderen de herinneringen als iets beleven wat eigenlijk niet bij hen hoort.
Het komt wel voor dat herinneringen, naarmate een kind ouder wordt, zozeer vervagen dat het niet eens meer weet dat het ooit uitspraken over een vorig leven heeft gedaan. In dat geval kan een kind zelf gaan twijfelen aan het eigen verhaal of dit zelfs als onzinnig aan de kant schuiven. Een Nederlands voorbeeld hiervan betreft een meisje dat zich zelfs ergerde wanneer men haar vragen stelde over haar herinneringen, omdat ze het hele thema als een soort verzinsel was gaan beschouwen. Maar zoiets gebeurt uiteraard niet wanneer het kind zelf nog heldere herinneringen heeft.
Een kind kan beperkingen die te maken hebben met de huidige situatie, ervaren als achteruitgang ten aanzien van het vroegere functioneren. Bijvoorbeeld wanneer het vroeger rijk was en nu in een arm gezin terecht is gekomen.
Aan de andere kant kunnen kinderen het nieuwe aardse leven ook als een verbetering beleven, vergeleken met de voorgaande incarnatie. Denk bijvoorbeeld aan kinderen die aan het einde van het vorig leven verlamd waren en nu weer kunnen lopen.
Ze kunnen daarnaast nog last hebben van posttraumatische klachten door negatieve ervaringen in dat vorige leven. Die kunnen er in bepaalde gevallen toe leiden dat ze meer met trauma's van vroeger bezig zijn dan met het hier en nu. Ook dit is echter niet specifiek voor negatieve reïncarnatieherinneringen, want het geldt evenzeer voor herinneringen aan traumatische ervaringen binnen dit leven.
De persoonlijke geschiedenis reikt bij spontane reïncarnatieherinneringen in elk geval verder dan het huidige leven. Kinderen hebben het over vroeger zoals een volwassene daarover kan praten. Ze zeggen bijvoorbeeld: “Vroeger, toen ik groot was...”
Ook de collectieve geschiedenis wordt hier interessanter door. Als je herinneringen hebt aan de jaren 20 van de vorige eeuw, wordt die periode bijvoorbeeld relevanter voor je en zul je eerder geneigd zijn om je er nader in te verdiepen. In zekere zin is iedereen die in dezelfde periode heeft geleefd als jij een tijdgenoot geweest.
Parallelle levens?
Een theorie die populair lijkt te zijn geworden in New Age-kringen luidt dat een en dezelfde ziel meerdere levens tegelijk heeft. De lineaire tijd zou niet meer dan een illusie zijn en in feite zouden we allemaal leven in een tijdloos nu. Alles vindt dus “tegelijkertijd” plaats en dat geldt daarmee ook voor iemands incarnaties. In die zin bestaat reïncarnatie dan ook niet echt volgens aanhangers van deze theorie. Het ene leven lijkt te volgen op het andere, terwijl alle levens in werkelijkheid parallel aan elkaar verlopen.
Stel dat een kind zich een vorig leven lijkt te herinneren. Dan gaat het niet om een incarnatie die het hiervoor al gehad heeft maar om een leven dat zich net zozeer nu voltrekt als het huidige leven. Het klopt dus wel dat het om eigen ervaringen gaat, maar niet dat die ervaringen voorafgegaan zijn aan andere ervaringen.
Ik denk zelf dat de theorie van parallelle incarnaties logisch beschouwd onhoudbaar is. Wanneer alles tegelijkertijd gebeurt en tijd niet meer dan een subjectieve illusie is, hebben we geen reden meer om te stellen dat een gebeurtenis leidt tot een andere gebeurtenis. Dat lijkt misschien nog geen ramp, maar het betekent ook dat we geen empirische reden meer kunnen hebben om wat dan ook aan te nemen. Er zou namelijk geen empirisch bewijsmateriaal meer bestaan dat ergens door veroorzaakt is. Een tijdsverloop is een voorwaarde voor een oorzakelijk verband. Als er geen tijd bestaat, zijn er ook geen oorzaken meer. Alles ís alleen nog en niets is nog in wording.
Maar zelfs als de tijd toch niet meer dan een illusie is, betekent dit nog niet dat we andere incarnaties ooit kunnen ervaren als parallel aan de huidige incarnatie. De beleving van incarnaties is dan namelijk hoe dan ook gebonden aan de (dan kennelijk) illusoire tijdsbeleving. Daarin verschilt de beleving tijdens andere incarnaties immers niet van de beleving in het huidige leven. De beleving dat onze kindertijd vooraf is gegaan aan onze volwassenheid is net zo illusoir als de beleving dat iemands geboorte voorafgaat aan de dood of de beleving dat wedergeboorte pas na het overlijden kan optreden. Zelfs als de theorie van parallelle levens waar zou zijn, zou dit nog geen enkel verschil maken voor de manier waarop we een en ander beleven.
Dit roept de vraag op of er überhaupt een verschil zou kunnen zijn tussen de manier waarop we tijd beleven en de manier waarop we werkelijk onderhevig zouden zijn aan de tijd als psychische grootheid. We zijn immers geen fysieke voorwerpen of lichamen, maar geestelijke wezens.
Toekomstige levens
De gedachte dat tijd een illusie is en alles zich gelijktijdig of parallel voltrekt in een eeuwig nu, impliceert dat alles onwrikbaar vaststaat. Het heden, het verleden maar ook de toekomst. Ook hiervoor geldt dat als er nu reeds toekomstige incarnaties zijn, dit geen gevolgen heeft voor de manier waarop men dit beleeft. Zelfs als je indrukken zou kunnen krijgen van een toekomstig leven, zou je dat leven subjectief pas ondergaan zodra het zover is, dat wil zeggen in de toekomst.
Overigens zijn er mensen die werkelijk indrukken van toekomstige levens denken te hebben gekregen. Vooralsnog zijn er geen aanwijzingen dat ze daar gelijk in hebben. Ik heb zelf de indruk dat voorspellingen over toekomstige levens niet juister zullen zijn dan andere voorspellingen.
Voor mij wijst het bewijsmateriaal voor voorschouw of precognitie niet op een vaststaande toekomst, maar op een soort dynamische blauwdruk die voortdurend wordt aangepast door handelingen en gedachten in het heden. Het zou daarom nogal moeilijk te geloven zijn als nu al vaststond waar iemand een volgende keer zou reïncarneren. Jenny Cockell, een Engelse vrouw die bekend werd vanwege haar herinneringen aan een leven in Ierland, beweert bijvoorbeeld dat ze weet dat ze over circa 200 jaar in Nepal zal wonen.
Er is iets anders in het spel als iemand vlak voor zijn overlijden voorspelt waar hij terug zal keren en zich dan later na reïncarnatie het leven herinnert waarin hij die voorspelling heeft gedaan. Het gaat vooral om gevallen bij de Native Americans in het Noordwesten van Noord Amerika, maar ook om casussen in India, Myanmar (het voormalige Birma) en Tibet. Het lijkt hierbij te gaan om besluiten van de stervende over hoe het na de dood verder moet gaan en de gevolgen daarvan voor de nabije toekomst. Kennelijk hebben we in dat opzicht meer invloed op het verloop van dingen dan we zouden denken.
Tot slot
Dit beknopte artikel is misschien minder spectaculair geworden dan de lezer had gehoopt. Reïncarnatieherinneringen zijn qua tijdsbeleving eerder verwant aan normale herinneringen dan aan veranderde bewustzijnstoestanden. Dit gegeven wordt volgens mij ruimschoots gecompenseerd door het feit dat reïncarnatie, in elk geval vanuit het materialistische wereldbeeld, zelf al “spectaculair” genoeg mag heten.
Literatuur
– Klink, J. (1994). Vroeger toen ik groter was: Vérgaande herinneringen van kinderen. Baarn: Ten Have.
– Rawat, K.S., & Rivas, T. (2007/2009). Reincarnation: The Scienfitic Evidence is Building. Vancouver: Writers Publisher.
– Rivas, T. (2009). Posttraumatische verschijnselen en voortbestaan. Prana, 175, 87-94.
– Stevenson, I. (1987). Children who Remember Previous Lives. Charlottesville: University press of Virginia.
– Tucker, J.B. (2006). Mama, vroeger was ik.... De herinneringen van kinderen aan vorige levens. Utrecht: Bruna.
Titus Rivas
Stichting Athanasia
titusrivas@hotmail.com
Dit artikel werd in de zomer van 2016 geplaatst in Mantra, nummer 7, blz. 46-50. Er zijn in deze online versie enkele typefouten uit gehaald.