Een casus uit Human Personality van F.W.H. Myers
Geplaatst door
Titus Rivas (publicatiedatum: 5 May, 2016)
Samenvatting
Een nabij-de-doodervaring uit 1890, beschreven in "Human Personality and its Survival of Bodily Death" van F.W.H. Myers.
Een casus uit Human Personality van F.W.H. Myers
F.W. Myers beschreef in zijn klassieke overzicht Human Personality and Its Survival of Bodily Death (verkrijgbaar in diverse herdrukken) een vroege bijna-doodervaring.
Hier een vrije vertaling van de voornaamste passages van deze casus die in het boek vermeld staat als casus 36 C.
“Degene die deze ervaring gemeld heeft, de heer J.W. Skilton, was een machinist bij de spoorwegen en woont in Jacksonville, Florida. Hij blijkt diverse paranormale dromen of indrukken te hebben gehad die hemzelf en zijn trein behoed hebben voor ernstige ongelukken. Een van deze ervaringen, een voorgevoel rond een ongeval, werd gepubliceerd in de Proceedings van de Society for Psychological Research […]
Het verhaal dateert van 1 november 1890. […] De man wilde enkele bomen uit een goederenwagon halen, maar omdat bomen zich achterin de wagon bevonden, moest hij er eerst andere dingen uit halen. De man zegt hierover:
“Ik open de deur van de wagon en er viel een ton eieren uit. Precies op dat moment zag ik iemand van een gemiddelde lengte rechts van mij staan. Hij was in het wit gekleed en zag er slim uit, hij straalde helemaal van intelligentie. Ik wist meteen wat hij wilde. Hij legde een hand op mijn schouder en zei: “Kom met me mee.” We gingen omhoog, bliksemsnel, als het ware, ik kon de heuvels, bomen, gebouwen en wegen onder mij zien liggen terwijl we samen naar boven gingen, totdat ze uit het zicht verdwenen. Terwijl we verder gingen, vertelde dit indrukwekkende wezen mij dat hij me de heldere, hemelse wereld zou laten zien. We bereikten al snel een wereld van licht en schoonheid, duizenden keren groter dan deze aarde, met ten minste vier keer zoveel licht. De schoonheid van deze plek is voor mensen niet te beschrijven. Ik zat bij de 'levensboom' op een soort groen, fluwelen mos […] Ik zag daar vele duizenden geesten in het wit die hemelse liederen zongen […] Ze communiceerden niet met geluiden met elkaar maar hadden rechtstreeks toegang tot de gedachten van de ander, en zo praatten ze met elkaar, en ook met mij. [..]
Na een tijdje wilde ik mijn lieve moeder, twee zussen en een gestorven kind zien. Dit verzoek werd direct ingewilligd, maar ik mocht niet met hen praatten. […] Ze leken erg blij te zijn dat ze me zagen en ik zal nooit vergeten hoe ze me verwelkomden toen ik hen zag. [...]
Rond deze tijd gaf mijn begeleider aan dat we terug moesten gaan. Ik had willen blijven, maar hij zei dat het mijn tijd nog niet was en dat ik geduldig moest afwachten tot het mijn tijd zou zijn. […]
Toen deze aardse wereld weer in zicht kwam, zag ik alles zoals het er van een grote hoogte uitziet […] totdat we bij de wagon uitkwamen waar ik de deur van geopend had, en ik me weer in mijn lichaam bevond. Hij verdween toen weer.”
Anderen vertelden de machinist dat hij voor hij weer bij kennis kwam wel een soort reus had geleken omdat hij moeiteloos allerlei loodzware goederen uit de wagon had getild.
Titus Rivas
Dit artikel werd geplaatst in Terugkeer 25(4), winter 2014, blz. 32, en Levenslicht 41, winter 2014/2015, blz. 9.
Contact: titusrivas@hotmail.com