Nieuw onderzoek naar mediums: Bewijs geleverd?
Geplaatst door
Titus Rivas (publicatiedatum: 30 April, 2016)
Samenvatting
Artikel van Titus Rivas en Anny Dirven over experimenteel parapsychologisch onderzoek naar mediumschap van Gary Schwartz en Julie Beischel.
Nieuw onderzoek naar mediums: Bewijs geleverd?
door Titus Rivas en Anny Dirven
Nog maar enkele decennia geleden dacht men vrij algemeen dat de bloeitijd van experimenteel onderzoek naar spiritistische mediums definitief achter ons lag. Amerikaanse geleerden als Gary Schwartz en Julie Beischel bewijzen dat dat niet zo is. Maar wat bewijzen zij nog meer? Dat mediums echt contact hebben met de doden? Titus Rivas en Anny Dirven lazen hun onderzoeksresultaten en doen verslag..
Eind negentiende eeuw, begin twintigste eeuw bogen vroege parapsychologen zich systematisch over claims van mensen die regelmatig in contact met overledenen zouden staan. Dit leverde sterk bewijsmateriaal op, maar zonder dat hun resultaten veel invloed hadden binnen de wetenschap als geheel. Het grote publiek kreeg daarom de indruk dat de seances ondanks alle inspanningen niets bruikbaars hadden opgeleverd. Alsof alle mediums in feite voorgoed ontmaskerd waren. Vanaf de jaren 30 van de vorige eeuw kwam het accent voor veel parapsychologen steeds meer bij andere gebieden te liggen. Er werden van tijd tot tijd nog wel interessante individuele casussen en gedocumenteerde ervaringen van mediums bestudeerd. Maar gecontroleerde sessies met een en hetzelfde medium leken voortaan tot het verleden te behoren. Wat betreft paranormale vermogens bleken geleerden eerder geïnteresseerd te zijn in helderziendheid en telepathie dan in proefpersonen die konden communiceren met geesten.
Hernieuwde belangstelling
Eind jaren 90 leek er een kentering op te treden in dit patroon. Waarschijnlijk gebeurde dit mede onder invloed van het onderzoek naar bandstemmen en andere zogeheten 'instrumentele transcommunicatie' met de geestenwereld. Parapsychologen raakten opnieuw betrokken bij seances, waarbij ze vooral gericht waren op de productie van zoveel mogelijk paranormale fenomenen. De nadruk lag voor een belangrijk deel op fysieke verschijnselen, zoals de materialisatie van voorwerpen en zelfs hele gestalten van mensen of dieren. Het bewijsmateriaal voor communicatie met overledenen leek bij dit onderzoek van ondergeschikt belang. Vaak redeneerde men simpelweg dat sommige paranormale manifestaties zo indrukwekkend waren, dat ze wel van gene zijde afkomstig moesten zijn. Sommige van deze projecten, zoals het Britse Scole Experiment zijn parapsychologisch interessanter dan andere, omdat we mogen aannemen dat de deelnemers geen bedrog hebben gepleegd. Er wordt ook nu nog onderzoek gedaan naar fysieke mediums, bijvoorbeeld door de Felix Experimentele Groep uit Duitsland en rond David Thompson in Australië. Het is volgens critici echter de vraag of men genoeg maatregelen neemt om bedrog bij hun sessies te voorkomen.
Schwartz en Beischel
In dit artikel willen we het vooral over de recente revival van het 'mentale mediumschap' hebben, een vorm van mediumschap waarbij de geestelijke communicatie met overledenen centraal staat. De grootste projecten op dit gebied zijn opgezet door de veelzijdige Amerikaanse geleerden Gary Schwartz en Julie Beischel. Dit betekent overigens niet dat dit de enige parapsychologen zijn die er mee bezig zijn geweest. Andere bekende namen in dit verband zijn bijvoorbeeld Archie Roy en Emily Williams Kelly.
Gary Schwartz was onder meer hoogleraar psychologie en psychiatrie aan de universiteit van Harvard. Hij begon begin jaren 2000 met grootschalig onderzoek naar mediums en onderzocht later bovendien andere, al even controversiële vraagstukken zoals het bestaan van een schepper en paranormale energieën. Julie Beischel is gepromoveerd in de farmacologie en toxicologie. Zij raakte als tiener geïntrigeerd door het vraagstuk van een voortbestaan, na de vroege dood van haar moeder. Samen runden Schwartz en Beischel het zogeheten VERITAS-programma aan de universiteit van Arizona, dat zich toespitste op het experimenteel toetsen van de mogelijke gaven van spiritistische mediums. Na enkele jaren werd dit programma afgesloten, waarna Beischel en haar man Mark Boccuzzi besloten een eigen instituut op te richten. Dit Windbridge Institute for Applied Research in Human Potential is vanaf 2008 actief. Het instituut wordt ondersteund door bekende geleerden zoals Erlendur Haraldsson, Jim Tucker en Bruce Greyson. Beischel en haar team doen er in feite hetzelfde soort onderzoek als vroeger. Maar ze houden zich ook bezig met aanverwante thema's, waaronder de ontwikkeling van apparaten voor instrumentele transcommunicatie, spontane spookverschijnselen en bewustzijn bij dieren. Bijzonder aan het Windbridge Institute is verder dat het individuele mediums toetst op hun mediamieke vaardigheden en hun een certificaat verleent als ze daar goed doorheen komen. Onderzoek naar mediumschap is hoe dan ook een van de voornaamste interesses van het instituut.
Sinds 2008 is Gary Schwartz verder gegaan met het zogeheten SOPHIA-programma, in feite een voortzetting van VERITAS. Mediumschap heeft nog steeds de belangstelling van Schwartz, maar het SOPHIA-programma combineert dit met vraagstukken als mogelijke communicatie met gidsen, engelen en zelfs God. Schwartz noemt al dit soort projecten “postmaterialistische wetenschap” omdat het gaat om onderwerpen die alleen onderzocht kunnen worden als men het materialistische wereldbeeld loslaat.
De experimenten
Net als rond de vorige eeuwwisseling werken onderzoekers ook nu weer met mediums die er zelf van overtuigd zijn mediamieke gaven te bezitten. Zij worden getest op hun eventuele vermogens en men concentreert zich op mensen die de beste prestaties leveren. Populaire Amerikaanse mediums zoals John Edward, George Anderson en Allison DuBois deden hier met succes aan mee (helaas kreeg DuBois later wel ruzie met Schwartz maar dat valt buiten het bestek van dit artikel.) In bepaalde opzichten doet de methode denken aan die van Nederlandse televisieprogramma's zoals Het Zesde Zintuig. Bij de experimenten maakt men gebruik van vrijwilligers die graag persoonlijke informatie van een overledene willen ontvangen, in de vorm van een reading. Daarbij mag de vrijwilliger zelf bepalen met welke specifieke dierbare hij of zij contact wil maken. Vervolgens krijgt het medium alleen minimale informatie over de vrijwilliger om zich op de gewenste overledene te kunnen afstemmen. Uiteraard zorgen de onderzoekers ervoor dat hier geen contactgegevens in voorkomen. Vervolgens wordt de reading beoordeeld op overeenkomsten met de realiteit. Aanvankelijk gebeurde dit nog door de vrijwilligers zelf, maar later maakte men gebruik van beoordelaars die niet wisten op wie de reading gericht was. Zelfs de experimentator was hiervan niet op de hoogte bij deze zogeheten “triple-blind”experimenten.
Men probeert in het algemeen systematisch alle mogelijke normale bronnen uit te sluiten, zoals bedrog en cold reading. Dit laatste is een techniek waarbij een medium ongemerkt informatie verzamelt door bepaalde vragen te stellen en te letten op allerlei aanwijzingen in het uiterlijk of gedrag van de aanzitters. Ook streeft men naar zo helder en eenduidig mogelijke readings om te voorkomen dat de uitspraken van mediums zo vaag worden dat ze op iedereen van toepassing kunnen zijn.
Julie Beischel heeft bovendien een project ontwikkeld rond de subjectieve beleving van mediums bij verschillende soorten readings. Veel mediamiek begaafden geven namelijk niet alleen readings over overledenen, maar zijn daarnaast ook nog werkzaam als paragnost. Beischel probeert vast te stellen of er systematische verschillen bestaan in de beleving van deze twee vormen van paranormale communicatie.
Volgens Schwartz en Beischel tonen hun experimenten in elk geval aan dat er werkelijk mediums zijn die paranormale readings kunnen geven over overleden dierbaren. Bovendien blijken er opvallende overeenkomsten te bestaan in de manier waarop mediums de twee soorten readings beleven, hoewel hier ook individuele verschillen in optreden.
Kritiek
Experimenten met spiritistische mediums zijn tegenwoordig nog net zo controversieel als honderd jaar geleden. Dit blijkt uit de felle reacties op het onderzoek van Schwartz en Beischel. Materialistische skeptici, zoals Richard Wiseman, beschouwen het als pseudowetenschap. Ze vinden dat de onderzoekers te weinig moeite hebben gedaan om normale factoren te elimineren. Meestal wordt het onderzoek daarom genegeerd, hoewel er bijvoorbeeld wel een publieke discussie is geweest tussen Schwartz en de bekende skepticus Ray Hyman. Andere kritiek komt van de kant van parapsychologische collega's. Zij stellen dat het onderzoek onvoldoende duidelijk maakt of de informatie over iemand die gestorven is echt berust op communicatie met die overledene zelf. In principe zouden de paranormale uitspraken volgens hen ook nog kunnen voortkomen uit telepathie met de vrijwilligers of helderziendheid met betrekking tot het verleden (terugschouw). Experimenteel onderzoek naar mediums gaat eigenlijk altijd gepaard met een sterke motivatie om het bestaan van de postume communicatie te bewijzen. In theorie zou dit ertoe kunnen leiden dat een medium onbewust paranormale vermogens inzet zonder dat er echt contact wordt gelegd met het dodenrijk. Dit geldt natuurlijk extra wanneer een medium ook nog eens werkzaam is als paragnost. Zoals gezegd heeftJulie Beischel getracht dit bezwaar te ondervangen door mediums te vragen een onderscheid te maken tussen readings over levenden en readings over overledenen. Dit heeft weliswaar interessante data opgeleverd, maar het is de vraag of die werkelijk meer blootleggen dan die beleving zelf. Wanneer iemand iets op een bepaalde manier beleeft, wil dat nu eenmaal nog niet zeggen dat het ook echt zo is.
Het Windbridge Instituut stelt dat het nog veel belangrijker is dat nabestaanden, maar ook stervenden getroost en gesterkt worden door readings. Hetzelfde kan men echter zeggen van alle mogelijke vormen van bijgeloof. Zodra mensen daarin geloven, kan dit al een positief effect hebben. Het is daarom begrijpelijk dat tegenstanders hier niet erg van onder de indruk zijn.
Toch denken wij dat de experimenten van de teams van Gary Schwartz en Julie Beischel parapsychologisch van belang zijn. Ze maken het zeer aannemelijk dat er werkelijk paranormale mediamieke readings en begaafde mediums bestaan. Eenduidig bewijsmateriaal voor contact met gene zijde vinden we eerder bij spontane casussen. Daarbij worden mensen vaak verrast door boodschappen van overledenen zonder dat ze daar van tevoren al op uit waren. Het initiatief gaat dan veel duidelijker van die overledenen zelf uit en het is nogal vergezocht om dan toch aan iets anders te denken. Maar een combinatie van spontane casussen en experimenteel onderzoek kan waarschijnlijk wel blootleggen welke processen er zoal betrokken kunnen zijn bij dit type communicatie.
Meer weten? Zie: http:/www.drgaryschwartz.com en http://www.windbridge.org
Dit artikel werd gepubliceerd in ParaVisie, april 2016, jaargang 31, blz. 57-59.
Contact: titusrivas@hotmail.com