Reïncarnatie, etniciteit en genealogie
Geplaatst door
Titus Rivas (publicatiedatum: 26 September, 2006)
Samenvatting
Titus Rivas verkent de implicaties van empirisch reïncarnatieonderzoek voor thema's als etniciteit en genealogie. Parapsychologie bevestigt rassenleren niet.
Reïncarnatie, etniciteit en genealogie
door Titus Rivas
Reïncarnatie wordt door westerlingen van oudsher geassocieerd met het Indiase kastensysteem. Minder bekend is de koppeling tussen reïncarnatie en rassendoctrines. Toch vormen die opvattingen zeker net zo’n bron van ergernis voor critici. Wat impliceert het parapsychologische reïncarnatieonderzoek eigenlijk op dit punt?
Doctrines en wetenschappelijk onderzoek
Sommige aanhangers van een reïncarnatiegedachte kunnen zich verbazen over de behoefte van parapsychologen aan goed empirisch onderzoek naar herinneringen aan vorige levens. Ze wijzen daarbij bijvoorbeeld op de Veda’s, de Bhagavad Gita, boeddhistische geschriften, of het werk van Steiner, Blavatsky en Jozef Rulof. Het zou niet alleen naïef maar zelfs aanmatigend zijn om wetenschappelijk reïncarnatieonderzoek te doen als alles al duizenden jaren in heilige boeken opgetekend staat. Het relatief kleine aantal onderzochte spontane gevallen van kinderen met herinneringen aan vorige levens (enkele duizenden)zou nooit op kunnen tegen de eeuwenoude wijsheid van de overlevering.
Nu zou men eventueel een punt kunnen hebben wanneer al die eerbiedwaardige doctrines in één richting wezen. Natuurlijk is dat juist helemaal niet het geval, want anders zouden de ervan afgeleide levensbeschouwelijke stromingen niet zo radicaal van elkaar kunnen afwijken. Een antroposoof denkt bijvoorbeeld helemaal niet exact hetzelfde over reïncarnatie als een boeddhist. Zo zijn er verschillen van mening over of er sprake is van een persoonlijke of onpersoonlijke vorm van wedergeboorte, over het aantal jaren tussen twee incarnaties en over de werking van mogelijk karma. De verschillen tussen de diverse tradities zijn zo groot dat je er eigenlijk alleen geen moeite mee kunt hebben als je een overtuigde aanhanger van één specifieke stroming bent.
Gelukkig is er ook nog de empirische wetenschap die aan de hand van concrete gevallen patronen op het spoor tracht te komen en die patronen vervolgens probeert te vatten in theorieën over natuurlijke wetmatigheden. In dit geval gaat het om parapsychologisch onderzoek naar herinneringen van jonge kinderen. Hoe fragmentarisch hun uitspraken ook over mogen komen in het licht van een welsprekend heilig boek, zij alleen kunnen ons wat dat betreft verder helpen.
Rassenleren
Het Indiase kastensysteem hangt indirect samen met ideeën over een hiërarchie van rassen die bevestigd zou worden door wetmatigheden rond reïncarnatie gebaseerd op karma. Volgens een invloedrijke (maar mogelijk al weer achterhaalde) theorie werd lang geleden het gebied dat nu India heet overspoeld door een volk dat verwant was aan de huidige Iraniërs en werden daarbij de oorspronkelijkere bewoners met een veel donkerdere huid en een minder 'kaukasische' lichaamsbouw onderworpen door deze indringers. Tijdens het ontstaan van het kastenstelsel belandden Indiërs met vooral lichte voorouders veelal in de hogere kasten. Dit kan men vergelijken met Latijns-Amerika waar een vermenging (mestizaje) plaatsvond tussen de oorspronkelijke pre-Columbiaanse volkeren en de conquistadores. Daarbij wordt ook nu nog in de praktijk vaak een normerend onderscheid gemaakt tussen burgers met een meer of minder Europees uiterlijk.
Het is duidelijk dat dergelijke sociale verhoudingen niet alleen moreel verwerpelijk zijn, maar bovendien niets te maken hebben met reële psychologische verschillen in aanleg. Er is domweg sprake van een erfenis van de imperialistische bezetting van een bepaald land.
Zo was het ook usance onder de nazi's om 'Germaans' ogende Slavische individuen een voorkeursbehandeling te geven en de rest als 'Untermenschen' te beschouwen.
Recentere voorbeelden van een vergaand maatschappelijk onderscheid op basis van ras dat te maken heeft met macht en onderwerping zag je in het Apartheidssysteem van Zuid-Afrika en bij de segregatie in het zuiden van de Verenigde Staten. Het is helaas nog steeds actueel, bijvoorbeeld in Israël in verband met de bouw van een muur ten nadele van de Palestijnen.
Nu is het niet verwonderlijk dat er rassenleren bestaan die dienen ter ondersteuning van de maatschappelijke ongelijkheid van bevolkingsgroepen. Van onderworpen of nog te onderwerpen volkeren is vaak serieus betwijfeld of het eigenlijk wel om echte mensen ging of dat ze nauwer verwant waren aan apen. Er zal in zo’n situatie nooit worden geopperd dat de ander juist superieur is, tenzij slechts in één bepaald opzicht binnen een verder inktzwarte karikatuur.
Van joden beweerden nazi’s bijvoorbeeld dat ze doorgaans 'sluw' waren en daardoor des te gevaarlijker voor het edele Herrenvolk.
Een hiërarchische rassenleer stamt per definitie uit een ideologische context gericht op het knechten van een groep mensen met bepaalde etnische kenmerken. Elk wetenschappelijk onderzoek dat mede gericht lijkt op het bevestigen van raciale karikaturen hoort dan ook per definitie verdacht te zijn, zeker als er bij voorbaat wordt uitgegaan van een groter belang van erfelijkheid dan van sociaal-economische factoren. Wat dit betreft hebben de 'softe' tegenstanders van een etnisch georiënteerde gedragsgenetica nog steeds het gelijk aan hun kant.
De oudere westerse rassenleren rond reïncarnatie, van onder meer de theosofie en antroposofie, zijn ontstaan in een koloniale periode waarin het heel normaal was om mensen hiërarchisch in te delen in rassen. Dit wordt dan ook aangevoerd als verzachtende omstandigheid in het geval van bepaalde uitspraken van Rudolf Steiner, vaak zonder te beseffen dat zo'n verdediging van Steiner als een tijdgebonden denker zijn algehele leergezag natuurlijk wel lijkt aan te tasten. De ideeën van de Nederlander Jozef Rulof zouden volgens critici overigens zelfs nog veel directer verwant zijn aan het gedachtegoed van Adolf Hitler. Aanhangers van Rulof zouden volgens hen beweerd hebben dat joden de Holocaust echt verdiend hadden door hun daden in vorige levens. Ook andere esoterische schrijvers zoals Trutz Hardo en Alice Bailey verkondigden naar verluidt dit soort gevaarlijke ideeën. Recente doctrines over ras en reïncarnatie kunnen indirect afgeleid zijn van de oudere bronnen en helaas komt het voor dat naïeve tijdgenoten daar opnieuw op voortborduren.
Ook al roepen de verkondigers van een reïncarnatie-rassenleer niet op tot haat, onderwerping, discriminatie of vernietiging, ze gaan wel uit van een onderverdeling van de mensheid in groepen met duidelijk verschillende geestelijke kenmerken en daarom ook met verschillende sociale en spirituele taken op aarde. Daar kunnen gedachten bij komen over een vermeend ultiem geestelijk verschil dat zich niet laat opheffen in de loop van een persoonlijke evolutie en zelfs politieke ideeën over een multiculturele samenleving of over vermenging van diverse etnische groeperingen.
Gevallen van reïncarnatie in een andere etnische groep
Parapsychologisch onderzoek laat in weerwil van allerlei doctrines zien dat reïncarnatie zich in het geheel niet stoort aan etnische of 'raciale' grenzen. Er bestaan namelijk betrouwbare casussen waarin een kind geestelijk gezond overkomt en tegelijkertijd herinneringen heeft aan een leven als lid van een ander volk. Dit is niet te rijmen met de gedachte dat je je slechts kunt ontplooien als je één bepaald type lichaam bezit, horend bij een specifiek 'ras'. Raswisseling vormt kennelijk helemaal geen beletsel om psychologisch jezelf te blijven en je verder te ontwikkelen.
Zo zijn er bijvoorbeeld Birmese kinderen die beweren dat ze in een vorig leven Japanse soldaten of piloten waren. Zulke kinderen kunnen daarbij gedrag en attitudes vertonen die niet goed in hun huidige cultuur passen, maar wel 'Japans' aandoen (Stevenson, 1987, 1997, 2000).
In Nederland hebben wij een jongen ontdekt, Y.K., die tot zijn vierde spontaan praatte over een leven 'in de sneeuw'. Zijn verhaal lijkt sterk te verwijzen naar de leefwijze van de Inuït. Vanaf zijn derde kwam er nog een verhaal bij over een tweede vorig leven dat qua beschrijving aan Azië doet denken (Rivas et al., 2005).
Het Nederlandse meisje Myriam R. herinnerde zich spontaan een leven in een woestijnachtige omgeving onder omstandigheden die mogelijk te plaatsen zijn in New Mexico (Rivas, 2000).
De Nederlandse jongen 'Kees' wist nog hoe hij was omgekomen op een slagveld terwijl hij de Franse naam 'Armand' droeg (Rivas, 1998, 2000).
De Indiase jongen Bajrang Bahadur Saxena herinnerde zich een leven als een blanke soldaat met de naam Arthur die gesneuveld zou zijn in de Eerste Wereldoorlog. De jongen zag er 'blanker' uit dan de meeste van zijn familieleden en hij had twee merkwaardige kogelronde moedervlekken die overeen zouden komen met dodelijke verwondingen, op zijn schedel en in zijn nek. Bovendien had hij 'Britse' trekjes zoals dat hij liever brood dan rijst at, dat hij het te warm vond in India, en dat hij bij voorkeur overhemden, korte broeken en schoenen droeg in plaats van traditionele Indiase kleding (Stevenson, 1997).
De Hongaarse jongen Gedeon Haich herinnerde zich tussen zijn vierde en vijfde spontaan dat hij een vrouw en kinderen had gehad in een ander land. Hij vertelde dat hij op jacht was gegaan en daarbij aangevallen was door een tijger. Ook tekende hij een rond huis met een vrouw met blote hangende borsten erbij en legde uit dat ze in dat land allemaal in zulke hutten leefden. Er was volgens Gedeon een rivier waar ze op voeren in uitgeholde boomstammen en er waren bomen en vruchten die niet in Hongarije voorkwamen. De jongen had een buitengewone aanleg voor roeien en klimmen en zei in dat verband dat hij vaak in zelfgemaakte boten voer en in de jungle
in erg hoge bomen klom om uit te kijken naar prooidieren. Later in zijn leven bleek hij veel talent te hebben voor drummen. Ian Stevenson concludeert over dit geval dat het niet mogelijk is het vorige leven exact te localiseren, maar stelt ook dat hij het niet weg kan verklaren als het product van fantasie (Stevenson, 2003).
Het Molenhoekse meisje C. herinnerde zich een leven als zeeman die arme mensen moest ophalen uit een plaats die zij La Karoenja of Garoenja noemde om hen naar een eiland met palmbomen te brengen. Ze beschreef daarbij onder andere gebruiken aan boord waardoor we haar herinneringen kunnen liëren aan de emigratie van arme Spanjaarden uit La Coruña naar Cuba. Net als Gedeon toonde C. een buitengewone aanleg om te klimmen die ze zelf in verband bracht met het klimmen in de mast van haar schip (Rivas, 2003a).
Dit soort gevallen komt structureel gezien volkomen overeen met gevallen waarbij het vorige leven tot dezelfde cultuur behoort als het huidige leven. Er is dan ook geen enkele reden om ze op een andere manier te willen verklaren.
Uitgaande van een personalistische interpretatie van herinneringen aan vorige levens (Rivas, 2000, 2003b), waarbij een kind dat zich het vorige leven herinnert dezelfde geestelijke persoon is als degene die dat vorige leven zelf leidde, moeten we daarom concluderen dat een persoonlijke ziel blijkbaar geen vast fysiek 'ras' of etnische groep kent. Als dat namelijk wel het geval was, dan zou er helemaal geen raswisseling kunnen optreden zonder fatale gevolgen voor de geestelijke gezondheid. Dit is vergelijkbaar met reïncarnatiegevallen met geslachtswisseling: indien er een eenduidige geestelijke sekse bestond, zou een jongen zich bijvoorbeeld geen leven kunnen herinneren als vrouw zonder daar psychisch erg veel last van te ondervinden (Rivas, 2000).
In dit opzicht mogen we verwachten dat we allemaal een multi-etnische achtergrond hebben, omdat we in de loop van onze persoonlijke evolutie naar alle waarschijnlijkheid binnen meer dan één etnische groep geïncarneerd zijn geweest.
Dit alles bevestigt weer eens aan hoe ongefundeerd elke vorm van etnocentrisme en racisme is. Niet dat we reïncarnatieonderzoek nodig hebben om dit in te zien, maar het is wel opmerkelijk dat de gegevens van empirisch onderzoek juist niet aansluiten bij welke 'spirituele' rassenleer dan ook.
Verbondenheid met cultuur of etnos
Veel mensen voelen zich verbonden met een of meer specifieke culturele groeperingen. Dit gevoel kan allerlei achtergronden hebben: men voelt zich bijvoorbeeld geraakt door bepaalde muzikale uitingen of door een taal, maar er kan ook sprake zijn van positieve persoonlijke ervaringen met vertegenwoordigers van een cultuur, of van een gemeenschappelijke geschiedenis. In sommige gevallen is er een gevoel van spirituele geborgenheid, maar het kan in het slechtste geval ook gaan om nationalisme en vreemdelingenhaat jegens iedereen die niet bij de eigen etnische groep hoort.
Al dit soort gevoelens kunnen ongetwijfeld ook doorwerken na iemands reïncarnatie. Kinderen die zich bewust een leven in een andere cultuur herinneren zijn vaak nog gehecht aan bepaalde gebruiken of rituelen uit die cultuur, zelfs als die onverenigbaar lijken met de huidige culturele omgeving (Stevenson, 1987, 1997). Maar ook het gevoel aangetrokken te worden door een vreemde cultuur terwijl er geen sprake is van een algemenere rage of een ongedifferentieerde drang naar exotisme zou kunnen wijzen op onbewuste herkenning.
Het is daarbij trouwens niet verstandig om altijd direct te denken aan vorige levens als je je aangesproken voelt door bepaalde culturele verschijnselen die niet lijken aan te sluiten bij je eigen achtergrond in dit leven. Alleen een cultuurrelativist zal ontkennen dat allerlei morele, sociale en esthetische waarden steeds weer terugkomen in de menselijke geschiedenis. Universalia die door de culturele diversiteit heen in talrijke vormen gerealiseerd worden, kunnen dus zeker veel interculturele aantrekking verklaren.
Een bijzondere vorm van verbondenheid aan een bepaalde etnische groep zou je kunnen verwachten bij kinderen die zich een vorig leven herinneren als lid van een volk dat blootgesteld werd aan vervolging of genocide. Dit verschijnsel zie je inderdaad bij herinneringen aan de Holocaust, hoewel ook het tegenovergestelde voor kan komen (Gershom, 1997). Doordat men ervan overtuigd is als lid van een bepaalde etnische minderheid vermoord te zijn, probeert men zich in dat laatste geval juist van de slachtoffers te distantiëren door middel van een soort assimilatie aan een dominante groepering. Aangezien er bewijsmateriaal bestaat dat iemand zelf invloed kan hebben op het gezin en de omstandigheden waaronder hij of zij reïncarneert (Stevenson, 1987, 1997; Rivas, 2000), zouden gevoelens van verbondenheid of afkeer rond een etnische groep in theorie ook weer kunnen leiden tot incarnatie binnen of juist buiten die groep.
Gevoelens van verbondenheid met een bepaald volk of ras kunnen in ieder geval geplaatst worden als het resultaat van ervaringen in plaats van als bewijs voor een soort 'geestelijke bloedband'. Het is dan ook zaak dat liefde voor aspecten van een culturele traditie of voor mensen met een bepaalde nationaliteit, niet leidt tot een vorm van etnocentrisme. Nog erger is het uiteraard als een heel volksdeel negatief bejegend wordt vanuit vooroordelen, al dan niet voortkomend uit nare ervaringen met leden van die groep.
Zelfs binnen het jodendom dat een bijzonder verband legt tussen etnos en spirituele roeping, zie je overigens als het erop aankomt een openheid naar mensen buiten de eigen groep die onverenigbaar lijkt met de gedachte dat iemand alleen als jood geboren kan zijn. Het is namelijk onder bepaalde voorwaarden mogelijk om ook zonder joodse voorouders toe te treden tot het jodendom. Reïncarnatieonderzoek leert dat we niet definitief gebonden zijn aan een bepaalde etnische of culturele setting en biedt zo een mooie bekrachtiging van een humanisme dat kosmopolitisch georiënteerd is. We moeten ons dan ook niet eenzijdig identificeren met een specifiek volk maar juist ons voordeel doen met het erfgoed van de gehele mensheid. Mits we ons laten leiden door algemene menselijke waarden is een multiculturele samenleving zo bijvoorbeeld ook op te vatten als een spirituele uitdaging in plaats van als een bedreiging voor de culturele identiteit.
Genealogie en reïncarnatie
Reïncarnatieonderzoek heeft bijna altijd ook geschiedkundige aspecten doordat we willen vaststellen of uitspraken van een kind betrekking kunnen hebben op feitelijke omstandigheden of gebeurtenissen uit het verleden. In dit opzicht doet reïncarnatieonderzoek enigszins denken aan genealogisch onderzoek en in de praktijk kunnen beide soorten onderzoek ook gebruik maken van hetzelfde type bronnen, bijvoorbeeld in de vorm van documenten in gemeentearchieven.
Qua intentie lijkt genealogie echter haaks te staan op reïncarnatieonderzoek, omdat men op zoek is naar de persoonlijke wortels in de geschiedenis van een familie in plaats van in de vorm van eigen vorige levens. Toch hoeven beide elkaar zelfs hierin niet altijd te bijten.
Allereerst zijn er sterke aanwijzingen dat reïncarnatie ook binnen een en dezelfde familie kan optreden (Rivas & Dirven, 2004). Hierbij lijken persoonlijke banden een sterke rol te spelen. De geschiedenis van een familie kan zo indirect iets vertellen over de eigen geschiedenis tijdens een vorige incarnatie. Let wel, dit is zeker geen regel, dus veel waarde hechten aan genealogie als aanwijzing voor de eigen persoonlijke achtergronden uit vroeger tijden is niet verstandig.
Een ander verband zou te maken kunnen hebben met de spirituele keuze voor een specifieke familie. Er kan sprake zijn van bepaalde kenmerken van familieleden die overeenkomen met de eigen persoonlijkheidskenmerken van de reïncarnerende ziel. Dit proces kan zich eventueel vaker voor hebben gedaan binnen een familiegeschiedenis, waardoor bepaalde patronen zoals talenten, beroepskeuzes en levensbeschouwelijke opvattingen steeds terug zouden kunnen komen, ook wanneer een ziel voor het eerst binnen de familie in kwestie geboren wordt. Deze mogelijkheid zou een spirituele tegenhanger vormen voor de materialistische theorie dat het herhaaldelijk optreden van bepaalde kenmerken hoe dan ook een genetische basis zou impliceren. Zo kun je bepaalde feiten erkennen zonder er een materialistische conclusie aan te verbinden (Rivas, 2003b).
Tenslotte kan genealogie bepaalde feiten blootleggen die je horizon kunnen verbreden, op een manier die vergelijkbaar is met de consequenties van reïncarnatieonderzoek. Er kan bijvoorbeeld een voorouder opduiken van buitenlandse of een andere etnische origine, zoals in het geval van bekrompen blanke Amerikanen die tot hun verbazing ontdekken dat hun overgrootmoeder zwart of indiaans was.
Literatuur
- Gershom, Y. (1997). Onmogelijke herinneringen. Zeist: Vrij Geestesleven.
- Harrison, P., & Harrison, M. (1995). Reïncarnatieverhalen van kinderen. Deventer: Ankh-Hermes.
- Rivas, T. (2000). Parapsychologisch onderzoek naar reïncarnatie en leven na de dood. Deventer: Ankh-Hermes.
- Rivas, T. (2003a). Uit het leven gegrepen: beschouwingen over een leven na de dood. Delft: Koopman & Kraaijenbrink.
- Rivas, T. (2003b). Geesten met of zonder lichaam: pleidooi voor een personalistisch dualisme. Delft: Koopman & Kraaijenbrink.
- Rivas, T., & Dirven, A. (2004). Herinneringen van Célina: een Nederlands geval van reïncarnatie binnen dezelfde familie. Terugkeer, 15 (2-3), 41-44.
- Rivas, T., Dirven, A., Remijnse, M., & Maljaars, B. (2005). Drie nieuwe gevallen van herinneringen aan vorige levens in Nederland. Manuscript aangeboden aan Terugkeer.
-
Stevenson, I. (1987). Children who remember previous lives: A question of reincarnation. Charlottesville: University Press of Virginia.
- Stevenson, I. (1997). Reincarnation and Biology: A contribution to the etiology of birthmarks and birth defects. Westport/Londen: Praeger.
- Stevenson, I. (2000). Bewijzen van reïncarnatie. Deventer: Ankh-Hermes.
- Stevenson, I. (2003). European Cases of the Reincarnation Type. Jefferson/Londen.: McFarland & Company.
Dit artikel is nog niet eerder verschenen en is op txtxs.nl geplaatst op 26 september 2006.
Contact: titusrivas@hotmail.com