Titel

Kruiscorrespondenties: puzzels van gene zijde?

Geplaatst door

Titus Rivas   (publicatiedatum: 28 April, 2016)

Samenvatting

Artikel over de zogeheten cross-correspondences, waarbij ingewikkelde boodschappen van overledenen als een soort puzzels zouden worden doorgegeven aan meerdere mediums.


Tekst


Kruiscorrespondenties: puzzels van gene zijde?

door Titus Rivas en Anny Dirven

Ook al blijft het onderwerp van een persoonlijk voortbestaan na de dood helaas nog steeds een taboe binnen de wetenschap, we mogen gerust spreken van een bloeitijd van het onderzoek op dit gebied. Zo worden er bijvoorbeeld op relatief grote schaal bijna-doodervaringen, reïncarnatieherinneringen, sterfbedvisioenen en spontane contacten met overledenen parapsychologisch onderzocht. Ook het thema experimenten met mediamieke communicatie, een van de voornaamste interesses van vroege parapsychologen rond de vorige eeuwwisseling, mag zich in een toenemende belangstelling verheugen.

Er is sprake van recente verschillende Amerikaanse en Engelse projecten waarbij de paranormale vermogens van mediums systematisch worden getest. Daarbij is volgens ons de conclusie van de eerste parapsychologische onderzoekers bevestigd dat zogeheten mentale mediums hoe dan ook over paranormale informatie kunnen beschikken. (Met 'mentaal' geeft men in dit verband aan dat het om geestelijke indrukken e.d. gaat, en niet om fysieke verschijnselen zoals tafeldansen of materialisaties.)

Bewijsmateriaal voor mediamieke communicatie
Zoals we reeds eerder in Paraview geschreven hebben, zijn aanwijzingen voor de paranormale vermogens van mentale mediums nog niet meteen hetzelfde als bewijzen voor daadwerkelijk contact tussen die mediums en overledenen. Het is denkbaar dat mediums in feite een soort helderzienden oftewel paragnosten zijn die gespecialiseerd zijn in paranormale informatie over het aardse leven van mensen die reeds gestorven zijn. Zolang we geen specifieke reden hebben om aan te nemen dat de overledenen zelf een actieve rol spelen in de mediamieke prestaties, blijft dit een reële mogelijkheid. Mediums zouden in dat geval gebruik maken van telepathie en helderziendheid en daarin niet verschillen van andere paragnosten. Een helderziende die aan kan geven op welke locatie het lijk van een vermiste persoon zich precies bevindt, heeft daarmee niet bewezen dat die informatie per se van de vermiste zelf afkomstig moet zijn. Op een vergelijkbare manier bewijst het bestaan van paranormale indrukken over overledenen nog niet dat ze door die overledenen zelf opgewekt moeten zijn.

Als je wilt aantonen dat mediums echt contact kunnen leggen met de geesten van mensen die gestorven zijn, moet er meer aan de hand zijn dan alleen paranormale informatie. Bijvoorbeeld zo dat het medium niet uit was op de informatie over een specifieke overledene en ook geen contact had met zijn of haar nabestaanden. Dit fenomeen kennen we onder de Engelse naam “drop-in communicators” (DIC's) of “drop-ins”. Het draait om onbekende overledenen die spontaan doorkomen bij een seance en daarbij genoeg paranormale gegevens verstrekken om verificatie van hun verhaal mogelijk te maken.

Verder kan de informatie van gene zijde verdeeld zijn over diverse mediums, als een soort puzzel dia meestal via automatisch schrift wordt doorgegeven. De boodschap wordt dan pas begrijpelijk door de puzzelstukjes met elkaar te combineren. Over dit verschijnsel willen we het hier hebben. Het staat bekend als kruiscorrespondenties, afgeleid van het Engelse woord cross correspondences.
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen drie soorten correspondenties: (1) eenvoudige boodschappen waarbij verschillende mediums onafhankelijk van elkaar dezelfde opvallende woorden of zinnen produceren, (2) complexe boodschappen die op het eerste gezicht onbegrijpelijk zijn en veel interpretatie vergen, en (3) ideale boodschappen die uit echte 'puzzelstukjes' bestaan. In de literatuur over een voortbestaan heeft men meestal vooral de tweede en derde categorie op het oog.

Netwerk van mediums
Een van de vroege serieuze onderzoekers naar de prestaties van spiritistische mediums was de Britse classicus Frederic W.H. Myers. Hij is nog steeds erg bekend onder parapsychologen, onder meer door zijn invloedrijke werk “Human Personality and its Survival of Bodily Death” (verkrijgbaar in diverse edities).
Myers was zich bewust van het onderscheid tussen paranormale informatie die op helderziendheid en telepathie kon berusten en paranormale informatie die werkelijk afkomstig was van overledenen. Van daaruit vroeg hij zich herhaaldelijk af aan welke criteria de laatste soort zou moeten voldoen. Na zijn dood in 1901 ontstonden er uitgebreide en complexe kruiscorrespondenties waar met name deze zelfde Myers achter leek te zitten. Zo werd er in de correspondenties bijvoorbeeld gerefereerd aan de mythologische rivier de Lethe. Daarbij werd bij het ene medium expliciet verwezen naar verzen in een boek van Ovidius en bij een ander medium naar verzen in een werk van Vergilius. Later kwamen er ook boodschappen van andere overleden Britse onderzoekers bij, zoals Henry Sidgwick en Ermund Gurney.
De kruiscorrespondenties bleven tot in de jaren 30 doorkomen bij een heel netwerk van soms wel twaalf mediums in drie verschillende werelddelen. Bekende namen in dit verband zijn Mrs. Piper, Mrs. Holland, Mrs. Verrall en Mrs. Willett. Niet alle mediums die hierbij betrokken werden, zagen overigens het nut van de doorgekomen boodschappen in. De fragmenten waren op zich namelijk altijd onbegrijpelijk voor ieder van de mediums afzonderlijk.
Zeker bij de latere correspondenties, letten onderzoekers er goed op dat de mediums zelf geen contact met elkaar opnamen over de boodschappen. De puzzelstukjes werden dus door onderzoekers met elkaar in verband gebracht, niet door de mediums zelf. Het duurde soms jaren om een puzzel compleet te maken. In totaal werden er zo'n 3000 pagina's tekst ontvangen. De boodschappen bevatten bovenal specialistische verwijzingen naar de klassieke literatuur uit de Oudheid, maar ook naar gedichten en persoonlijke ervaringen en interessen van de betrokken overledenen.
Overigens leken de correspondenties niet alleen gericht op het leveren van bewijzen voor een voortbestaan na de dood. Ze bevatten ook een soort handleiding voor het scheppen van een nieuwe wereldorde van vrede en gerechtigheid.

The Palm Sunday Case
Een van de bekendste kruiscorrespondenties werd pas in 1960 gepubliceerd door de gravin van Balfour, onder de titel The Palm Sunday Case. Het ging om teksten die door verschillende mediums ontvangen waren door middel van automatisch schrift over specifieke gebeurtenissen in het privéleven van ene Arthur Balfour. Hij was een filosoof en politicus en een neef van de schrijfster van het latere verslag. De correspondenties kwamen al aan het begin van de 20e eeuw binnen, verdeeld over vijf mediums. Ze hadden betrekking op een overleden jonge geliefde van Arthur Balfour, Mary Catherine Lyttleton, roepnaam: May, die op palmzondag 1875 onverwacht gestorven was aan tyfus. Balfour had haar datzelfde jaar net ten huwelijk willen vragen maar ze overleed voordat hij daar de gelegenheid toe kreeg. Geen van de betrokken mediums wist iets van deze tragedie af. De kruiscorrespondenties mondden uiteindelijk uit in een vorm van trance mediumschap waarbij May rechtstreeks sprak door de mond van het medium Mrs. Willett en Balfour vertelde hoeveel ze van hem hield.
De boodschappen omvatten onder meer indirecte, maar onmiskenbare verwijzingen naar een ring die Balfour in haar doodskist gestopt had, een kistje waarin hij een haarlok van May bewaarde, en de gegraveerde bloemen die op dat kistje te zien waren. May werd in de correspondenties onder andere aangeduid als de “palm maiden”.
Daarnaast kwam er in dit geval ook nog een bizar 'plan' in de boodschappen (van overleden onderzoekers) voor om via een soort eugenetica een nieuwe voorhoede van spirituele leiders te scheppen. Dit betekent overigens niet dat de hele casus op fantasie of bedrog moet berusten, want helaas vierden eugenetische waangedachten destijds hoogtij. De betrokken overledenen kunnen daar gewoon aan vastgehouden hebben.

Verklaring van kruiscorrespondentiesbr> Als men het in de parapsychologische literatuur over kruiscorrespondenties heeft, doelt men in wezen altijd op boodschappen die in fragmenten verdeeld ontvangen werden door mediums in de eerste drie decennia van de twintigste eeuw. Op zich is dit discutabel, want er zijn ook andere voorbeelden bekend van delen van mediamieke boodschappen die via verschillende mediums los van elkaar zijn ontvangen. Er zijn zelfs recente claims rond elektronische boodschappen van overledenen die als een soort kruiscorrespondenties doorgekomen zouden zijn. Voor de verklaring van het fenomeen doet dit er op zich niet zoveel toe, want alle mogelijke casussen vertonen grofweg hetzelfde grondpatroon.

De kracht van de complexe kruiscorrespondenties is meteen ook hun zwakte. Het is nodig om fragmenten van een boodschap verdeeld over diverse mediums inhoudelijk en qua vorm met elkaar in verband te brengen. Dit lijkt zoals gezegd op het oplossen van een soort legpuzzel, maar dan wel zonder gedrukt voorbeeld erbij. Het is dus denkbaar dat de eenheid die men tussen de boodschappen onderling meent te zien niet overeenkomt met de oorspronkelijke bedoeling van de overledenen in kwestie. Toch gaat het waarschijnlijk te ver om te stellen dat elk vastgesteld patroon alleen maar willekeurig is.
Een volgend probleem is dat de boodschappen doorgaans alleen door specialisten op waarde geschat kunnen worde. Dit maakt de kruiscorrespondenties minder geschikt als bewijsmateriaal voor mensen die niet over de benodigde specialistische kennis beschikken.
Maar als we nu eens aannemen dat sommige kruiscorrespondenties inderdaad goed geïnterpreteerd zijn, dan moeten we ons afvragen wie er de bron van vormt. Daarbij is het heel belangrijk dat geen van de betrokken mediums over de expertise beschikt die nodig is om de gebruikte verwijzingen en symboliek zelf te kunnen plaatsen. Van het medium Mrs. Verrall is bijvoorbeeld bekend dat ze klassieke talen had gestudeerd en daarin zelfs les had gegeven. Het is daarom niet verwonderlijk dat sommige parapsychologische auteurs haar hebben aangewezen als de onbewuste telepathische bron van bepaalde correspondenties. Wanneer Verrall onderdeel uitmaakte van het mediamieke netwerk, maakt dit de stelling dat de verwijzingen zelf alleen van de overleden Myers afkomstig zijn dus een stuk zwakker.

Xenoglossie
Stel nu echter dat er een duidelijk verband tussen de boodschappen lijkt te zijn en dit gevonden verband ook duidelijk is voor niet-specialisten, zonder dat het onbewust afkomstig kan zijn van een van de mediums. In dat geval lijkt het inderdaad voor de hand te liggen dat de correspondenties afkomstig zijn van overledenen. In dit opzicht lijken kruiscorrespondenties op paranormale vaardigheden zoals xenoglossie, het spreken van een vreemde taal zonder dat het medium die taal ooit geleerd heeft. Voor vaardigheden heb je niet alleen informatie nodig – dat zou op zich nog verklaarbaar zijn door helderziendheid of telepathie van het medium - maar meestal ook een langdurige oefening of training.

Sinds de jaren 30 zijn gevallen van dit type zeldzaam geworden. Er is onder hedendaagse onderzoekers van een voortbestaan ook relatief weinig aandacht voor. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat kruiscorrespondenties erg omslachtig en complex zijn. Er bestaan eenvoudigere manieren om de realiteit van een leven na de dood en communicatie met overledenen parapsychologisch aan te tonen. Dit neemt niet weg dat we waardering mogen hebben voor alle inspanningen van vroege onderzoekers en de mediums die met hen samenwerkten.

Literatuur
– Bosga, D. (1986). Een broertje dood aan spiritisme. Deventer: Ankh-Hermes.
– Braude, S.E. (2003). Immortal remains: the evidence for life after death. Rowman & Littlefield Publishers.
– Fontana, D. (2004). Is there an afterlife? Deershot Lodge, Park Lane, Ropley, Hants: O Books.
– Gauld, A. (1982). Mediumship and survival: a century of investigations. Londen: Paladin.
– Jacobson, N.O. (1990). Leven de doden? Utrecht: Aura (Het Spectrum).
– Rivas, T. (2003). Uit het leven gegrepen: beschouwingen over een leven na de dood. Delft: Koopman & Kraaijenbrink.
– Rivas, T. (2008). Wie is daar? Parapsychologische controverses rond mediumschap. Prana, 8, 165, 12-23.
- Roy, A. (2008). The Eager Dead. New Road: The Book Guild.
– Saltmarsh, H. F. (1938). Evidence of Personal Survival from Cross-Correspondences. London: Bell.
– Schwartz, G.E. (2002). The Afterlife Experiments. Atria.
– Thouless, R. (1972). From Anecdote to Experiment in Psychical Research. London: Routledge and Kegan Paul.
– Tenhaeff, W.H.C. (1965). Het spiritisme. Den Haag: Leopold.

Dit artikel werd gepubliceerd in Paraview, jaargang 18, nummer 1, februari 2015, blz. 12-15.

Contact: titusrivas@hotmail.com