Titel

Dieren en hun leefomgeving: Verrijking, welzijn en ethiek

Geplaatst door

Titus Rivas   (publicatiedatum: 23 March, 2013)

Samenvatting

Basistekst bij korte presentatie van Titus Rivas tijdens het Studium Generale 'WAT DIEREN WILLEN, volgens ons' in het Auditorium van Hogeschool Van Hall Larenstein te Leeuwarden, van 13 maart 2013.


Tekst


Dieren en hun leefomgeving: Verrijking, welzijn en ethiek

Goedemiddag allemaal, ik ben Titus Rivas, filosoof en psycholoog en veganist. Vanmiddag word ik vergezeld door mijn hond Moortje.

Ik ben onder meer werkzaam als auteur en docent. Twee belangrijke interessegebieden van mij zijn de psychologie van dieren en de dierethiek in de traditie van de dierenrechtenfilosofie van bijvoorbeeld Tom Regan en Gary Francione.
In dit korte praatje wil ik het hebben over de volgende onderwerpen:

- Biologisch 'welzijn'
- Psychologisch welzijn
- Wat is verrijking en hoe hangt verrijking samen met welzijn?
- Het verband tussen verrijking en de ethiek van onze omgang met dieren

1. Biologisch 'welzijn'
Diersoorten verschillen van elkaar in hun strikt biologische, lichamelijke behoeften. Ze hebben bijvoorbeeld verschillende soorten voedsel nodig, ze hebben een eigen voortplantingscyclus en ze kunnen doorgaans alleen in een bepaald type omgeving overleven.
Willen dieren biologisch tot hun recht komen (wat betreft lichamelijke gezondheid, voortplanting en levensduur) dan zal hun omgeving voldoende moeten aansluiten bij hun biologie. Een gemiddelde vis zal het bijvoorbeeld niet zo lang redden op het droge, een landdier houdt het hoogstens enkele minuten onder water uit, etc. Er zal voldoende geschikt voedsel en vocht aanwezig moeten zijn en dieren moeten voldoende beschermd zijn tegen ziektekiemen, parasieten en predatoren. Voor de voortplanting is het nodig dat er genoeg direct of indirect (via kunstmatige inseminatie) contact is met soortgenoten.

2. Psychologisch welzijn
Bij psychologisch welzijn oftewel innerlijk welbevinden komt meer kijken dan alleen 'welzijn' in strikt biologische, lichamelijke zin. Er moet naast aan:
- lichamelijk welbevinden (juiste voeding, geen psychosomatische klachten door stress, geen pijn, juiste temperatuur, voldoende stro, etc.),
ook voldaan zijn aan bijvoorbeeld:
- gedragsbehoeften, zoals de (per diersoort verschillende) behoefte aan sociaal contact, de behoefte aan een territorium, de behoefte om te rennen of te vliegen, etc.
- cognitieve behoeften, zoals de behoefte aan een interessante, uitdagende leefomgeving
- behoefte aan controle over het eigen leven (vrijheid)
- recreatieve behoeften, zoals de behoefte aan momenten van ontspanning en spel met voorwerpen of soortgenoten
- psychosociale behoeften, zoals het aangaan en in stand houden van individuele relaties met andere dieren (waaronder specifieke mensen)

In verband met de intensieve veeteelt (bio-industrie) hoor je nog wel eens dat het volstaat om aan de lichamelijke behoeften van dieren te voldoen. Boeren kunnen daarbij bijvoorbeeld verwijzen naar de blakende fysieke gezondheid van hun vee, naar de melkproductie, etc. Dit zou op zich al voldoende reden zijn om te stellen dat het welzijn van hun dieren gewaarborgd is. Soms wordt daarbij ook gesteld dat men als boer zelf ook baat heeft van de gezondheid bij het vee, omdat anders de producten niet meer verkocht zouden worden.

Iets dergelijks zie je rond dierproeven. Experimentatoren wijzen erop dat hun dieren lichamelijk goed verzorgd worden omdat ze anders van alles kunnen oplopen wat de onderzoeksdata van experimenten waardeloos zou maken. Het is dus in het eigen belang van onderzoekers dat hun dieren niets mankeren.

Het psychologische welzijn is echter iets anders dan de lichamelijke gezondheid, hoewel lichamelijke gezondheid natuurlijk wel belangrijk is voor psychologisch welzijn. Door te stellen dat je kunt volstaan met lichamelijke zorg voor dieren, stel je dieren wat dit betreft eigenlijk gelijk aan planten. Men gaat er vrij algemeen van uit dat planten alleen lichamelijke belangen hebben en niet ook nog zoiets als een subjectief welbevinden. Bij planten kun je dus volstaan met zuiver fysieke maatstaven. Als een plant gezond is en bijvoorbeeld veel vruchten voortbrengt, is dat echt voldoende. Bij de meeste dieren ligt dit toch echt anders.

3. Dieren zijn meer als mensen dan als planten
Dieren staan in allerlei opzichten veel dichter bij mensen dan bij planten. Zeker van gewervelde dieren, maar in feite van alle dieren met een centraal zenuwstelsel mag men aannemen dat ze een vorm van beleving kennen.
Er zijn in de loop der tijd wel pogingen gedaan om dit uitgangspunt onderuit te halen.

René Descartes probeerde het diergedrag bijvoorbeeld te herleiden tot een product van hun fysiologie. Hij noemde dieren natuurlijke automaten, vergelijkbaar met de kunstmatige automaten uit zijn tijd, de voorlopers van de moderne robots. Het dierlijke gedrag leek in allerlei opzichten wel op het menselijke gedrag maar had een andere oorsprong. Alleen bij mensen was er sprake van een geest of ziel, dieren waren een soort machines. Deze visie is echter in strijd met de biologische evolutieleer: het is niet te verwachten dat de menselijke geestelijke vermogens opeens uit het niets ontstaan, maar juist dat ze voorlopers kennen in de evolutie. (Zelfs religieus beschouwd, d.w.z. binnen de joods-christelijke, islamitische of oosterse religieuze tradities is dit niet aannemelijk. Zelfs in het christendom gaat men nog uit van een dierlijke ziel, ook al is die van een lagere orde dan die van de mens. - Maar dat terzijde.)

Bob Bermond ontkent niet dat er diersoorten zijn die een vorm van beleving of bewustzijn kennen. Hij stelt echter dat dit alleen voor dieren met een soort hoog ontwikkeld zenuwstelsel geldt, zoals mensapen en walvisachtigen. Alleen die soorten zouden namelijk een vergelijkbaar complexe neocortex hebben als de mens. Bermond redeneert dat zo'n cortex nodig is voor het menselijk bewustzijn en we dus alleen bij dieren met zo'n cortex mogen concluderen dat ze een innerlijke beleving kennen. Deze visie miskent echter dat er een zogeheten lichaam-geest probleem bestaat, hetgeen inhoudt dat helemaal niet duidelijk is wat voor een verband er exact tussen zenuwstelsel en beleving bestaat. Dit geldt ook voor de precieze functie van specifieke structuren. Het is dus nogal voorbarig om uit de afwezigheid van een bepaalde structuur direct ook tot de afwezigheid van een mentale functie te concluderen.

Er is zelfs zoiets als cognitieve convergente evolutie, waarbij dieren met verschillende soorten zenuwstelsels toch vergelijkbare cognitieve functies blijken te bezitten. Dit geldt bijvoorbeeld voor het voorkomen van het probleemoplossend vermogen en het werktuiggebruik van dieren als octopussen, kraaiachtigen en primaten. Dit zijn dieren met een totaal verschillende natuurlijke historie die desondanks in belangrijke opzichten vergelijkbare cognitieve vermogens vertonen. Om je af te vragen of een dier bepaalde geestelijke vermogens bezit blijft het dus altijd nodig om ook naar het gedrag te kijken. Voorrang geven aan neurologische gegevens boven gedragingen van dieren kan zeer misleidende conclusies opleveren.

Om vast te stellen of leden van bepaalde een diersoort subjectieve belevingen kennen maken we gebruik van een analogie-redenering die primair uitgaat van het verband tussen menselijk gedrag en menselijk bewustzijn. Tegenstanders noemen dit antropomorfisme, maar we hebben in dit opzicht geen keus. We kennen alleen ons eigen bewustzijn van binnenuit en moeten daar dus per definitie van uitgaan als we ons afvragen of andere dieren een bepaalde beleving zullen kennen.

Hierbij moet men uiteraard wel rekening houden met de ethologie van een bepaalde diersoort. Bepaalde aangeboren gedragspatronen zijn bijvoorbeeld soort-specifiek. Men moet dus altijd goed op de hoogte zijn van de ethologie van een bepaalde diersoort om een realistisch beeld te kunnen krijgen van hun beleving. Sommige diersoorten leven bijvoorbeeld solitair en andere in groepsverband, zodat bepaalde sociale gedragingen per soort gepaard kunnen gaan met verschillende belevingen. Wat voor het ene dier prettig zal zijn zal voor het andere bijna onleefbaar zijn.

Antropomorfisme is dus onvermijdelijk als het om beleving gaat, maar het moet wel worden ingebed in een ethologisch kader van kennis van een bepaalde diersoort. Er is dus een onderscheid tussen naïef, ongeïnformeerd antropomorfisme en kritisch, geïnformeerd, zorgvuldig antropomorfisme. Een alternatief voor antropomorfisme is er niet, omdat subjectieve beleving nu eenmaal subjectief is en dus niet van buitenaf direct waargenomen kan worden. Men kan wat het zenuwstelsel betreft hoogstens neuronale correlaten van bewustzijn meten. Zelfs binnen één en dezelfde diersoort bieden zulke metingen nog geen garantie voor kennis van mentale functies. Er zijn bijvoorbeeld mensen die mentaal gezien doorsnee functioneren en belangrijke delen van de cortex missen die bij de meeste mensen betrokken lijken bij dat functioneren (Zie bijvoorbeeld de casussen van patiënten met een waterhoofd van John Lorber). Kennelijk heeft de interactie tussen mentale en neurale processen zich bij hen anders ontwikkeld dan bij andere mensen.

Hierbij komt nog de kennis die van een individueel dier heeft. Elk dier heeft immer zijn eigen levensgeschiedenis met eigen ervaringen en relaties en dien ten gevolge ook een eigen karakter of persoonlijkheid. Om een dier en zijn behoeften echt te begrijpen is het dus van belang het dier goed te bestuderen, ermee te communiceren en er waar mogelijk een band mee op te bouwen.

4. Verrijking
Zuiver lichamelijk beschouwd kunnen de behoeften van dieren tamelijk snel bevredigd zijn, hoewel bepaalde organen zoals spieren natuurlijk wel achteruitgaan als ze niet gebruikt worden. Maar een dier kan lichamelijk over het algemeen echt gezond zijn zonder dat dit betekent dat het ook subjectief een beetje happy is.

Denk bijvoorbeeld aan pelsdieren die in kleine kooitjes worden gehouden en desondanks een prachtige vacht blijken te dragen. Of aan koeien die het hele jaar op stal staan en toch veel hoogwaardige melk geven. Of aan jonge dieren die nauwelijks contact krijgen met hun moeder en toch benut worden voor de vleesproductie. Er zijn zelfs boeren die stellen dat dieren zelf voor een leven in de bio-industrie zouden kiezen omdat hun lichamelijke veiligheid en gezondheid daar het beste gewaarborgd zouden zijn.

Wat betreft dierenwelzijn moet er naast aan zuiver fysieke criteria echter ook voldaan worden aan voornoemde ethologische en psychologische criteria. In de praktijk betekent dit dat de omgeving veel meer moet bieden dan alleen veiligheid, gezondheid en de mogelijkheid om zich voort te planten. De omgeving moet verrijkt zijn met dingen als:

- bewegingsvrijheid, dus een ruimte die groot genoeg is om bijvoorbeeld te lopen of te rennen.
- handelingsvrijheid, dus bijvoorbeeld geen situatie waarin het dier vastgezet is en bijna niets kan ondernemen.
- smakelijk, gevarieerd voedsel, waarbij een goed evenwicht gevonden moet worden tussen smaak en gezondheid, aangezien beide vanuit het welzijn bezien een doel op zich vormen.
- gewenst contact met andere dieren/groepshuisvesting e.d. In geval een dier alleen gehouden wordt, kan contact met bijvoorbeeld een oppas verrijkend zijn. Leden van sommige diersoorten kunnen onder bepaalde voorwaarden ook goed samenleven met andere dieren.
- cognitieve uitdagingen, bijvoorbeeld dat dieren moeten speuren naar verstopt voedsel of voedsel uit speeltjes moet zien te krijgen, maar ook als doel op zich omdat de omgeving interessant is van tijd tot tijd verandert.
- mogelijkheden om te spelen.
etc.

In het algemeen een rijkere fysieke omgeving, met bijvoorbeeld beplanting, objecten waar het dier mee kan, zoals dingen die ze kunnen aanraken en onderzoeken en waar ze mee kunnen spelen, bewegende voorwerpen, of plekken waar ze zich kunnen terugtrekken of toestellen waarop ze kunnen klimmen of onbewerkt voedsel zoals noten die apen zelf moeten openmaken.

Men kan bijvoorbeeld ook geluiden uit de natuurlijke omgeving van dieren afspelen en de omgeving interessanter maken door allerlei interessante geurtjes toe te voegen.

De notie van de verrijking van de omgeving of het gedrag van dieren gaat terug tot de jaren 20 van de twintigste eeuw. De bekende primatoloog Robert Yerkes verrijkte de omgeving van de dieren die hij onderzocht doelbewust met speeltjes. Verrijking wordt echter al langer toegepast door dierverzorgers, ook al noemden ze het misschien niet zo. Tegenwoordig is het algemeen ingeburgerd begrip geworden. Toch betekent dit niet dat een verrijkte omgeving direct ook veel geschikter is voor dieren. Wat dit betreft is er bijvoorbeeld het fenomeen van de zogeheten verrijkte kooi voor pluimvee in de intensieve veehouderij De kooien zijn ietsje minder onleefbaar dan de legbatterijen waarin kippen tot voor kort (tot 2012) gehouden werden, maar de verbeteringen stellen weinig voor. De leefruimte is nauwelijks groter, hoewel er elementen zijn toegevoegd zoals een zitstok, strooiseloppervlak en legnest. Door de geringe verbeteringen heeft men inmiddels al een paar jaar geleden besloten dat verrijkte kooien vervangen moeten worden door een soort volières, het kleinvolièresysteem waarin groepen meer in staat zijn hun natuurlijk gedrag te vertonen.

Verrijking is als het goed is geen eenmalige maatregel, maar het is de bedoeling dat er altijd enige variatie en nieuwheid in de omgeving blijft bestaan, om te voorkomen dat de omgeving op een gegeven moment toch weer als saai wordt ervaren. Bij mijn hond uit zich dit bijvoorbeeld door een behoefte aan nieuwe speeltjes en spelvormen of een variatie in wandelroutes. Ook voor de mens is dat trouwens prettig.

Om vast te stellen of bepaalde vormen van verrijking aanslaan moet men kijken naar voorkeuren die dieren zelf aangeven en naar effecten die een verandering op een dier heeft. Dieren geven bijvoorbeeld door hun gedrag aan of ze bepaald voedsel lekkerder vinden dan ander voedsel. We kunnen dus niet blind varen op algemeenheden.
Ik ben het met Marc Bekoff eens dat het verbazingwekkend gemakkelijk is om primaire emoties bij dieren te herkennen. Hun snuit, ogen en lichaamshoudingen zijn duidelijke aanwijzingen voor wat er in ze omgaat. Onderzoek van Francoise Wemelsfelder en haar collega's heeft bevestigd hier gemakkelijk overeenstemming bereiken. Leken blijken het gemakkelijk met elkaar en met deskundigen eens te kunnen worden over waar bepaald diergedrag waarschijnlijk op wijst wat betreft hun beleving.

Toch is het ook wel van belang om iets te weten van de algemene ethologie en psychologie van een diersoort en haar natuurlijke omgeving zodat men wel rekening houdt met deze achtergronden. De natuur van een dier vormt als het ware het algemene kader waarbinnen de verrijking plaats dient te vinden, waarbij men rekening houdt met eigenaardigheden van individuele dieren en hun achtergronden.

Niet natuurlijk, maar wel leuk!
Maar sommige dingen komen niet in de natuurlijke omgeving van een diersoort voor, maar zonder in strijd te zijn met de ethologische en psychologische achtergrond van een dier. Sommige dieren vinden zulke 'onnatuurlijke' verrijkingen zoals het luisteren naar muziek, het spelen van computerspelletjes of schilderen bijvoorbeeld echt leuk, ook al horen deze activiteiten niet bij hun natuurlijke leefwereld. Een apart voorbeeld dat pasgeleden in het nieuws was, betreft computergames voor varkens. Varkens kunnen bijvoorbeeld met een joystick een computerspel spelen maar ook reageren op geprojecteerd licht, bediend door mensen met een computer.

Het gaat er niet op de eerste plaats om of dieren in de praktijk een zo natuurlijk mogelijk leven leiden zoals ze dat in het wild zouden doen, maar of ze zo gelukkig mogelijk zijn, en zo ja, dan gebeurt dit altijd ook dankzij hun natuurlijke vermogens. Dit is bijvoorbeeld ook van belang voor kwesties als het terugbrengen van mensapen die jarenlang in een menselijke omgeving hebben geleefd, in de wilde natuur. Hun leven onder mensen mag in zekere zin onnatuurlijk zijn geweest, maar dat wil niet automatisch zeggen dat ze daarom voortaan psychologisch beter af zijn in het wild.

Verrijking is geen leuk extraatje voor de betrokken dieren, maar zij vormt een psychologische voorwaarde voor dierenwelzijn. Als er niet aan tegemoet wordt gekomen leidt dit tot dingen als stress, angst, verdriet, gedragsafwijkingen, frustraties, depressies, stereotype dwanghandelingen of apathie. De bekende etholoog Marc Bekoff geeft aan dat stereotype gedragingen kunnen ook voortkomen uit voorgaande ervaringen, maar vaak betrekking hebben op een suboptimale leefomgeving bij wijze van coping mechanisme. Ethologe Francoise Wemelsfelder heeft onderzoek gedaan naar verveling, en daaruit blijkt inderdaad dat verveling kan leiden tot angstig, agressief gedrag en stereotype gedragingen. De gedragingen lijken sterk op pathologische gedragspatronen van mensen die een aanwijzing vormen van subjectief lijden. Verveling kan heel goed worden verlicht via omgevingsverrijking bijvoorbeeld door, bij een intelligente diersoort als varkens, te voorzien in speelgoed, stro, nestmateriaal en gezelschap van soortgenoten, werken voor voedsel.

5. Verrijking als legitimatie van diergebruik
Er zijn grofweg twee soorten dierethiek:
- antropocentrische (speciesistische) dierethiek, volgens welke dieren primair bestaan voor de mens en hun belangen altijd ondergeschikt zijn aan die van de mens (bijvoorbeeld op grond van religieuze overwegingen of vanuit het recht van de sterkste).
- anti-speciesistische dierethiek, waarbij diersoort wordt afgewezen als basis van een morele omgang met dieren. Niet diersoort, maar psychologische basiskenmerken zoals belevingswereld en belangen staan centraal.

Binnen de anti-speciesistische dierethiek bestaan weer verschillende scholen, met name:
- de utilistische of utilitaire traditie van bijvoorbeeld Peter Singer. Let wel, niet alle utilisten zijn anti-speciestisch!
- de dierenrechtenfilosofie van bijvoorbeeld Tom Regan en Gary Francione

Utilisten stellen dat men de belangen van individuele dieren en mensen tegen elkaar moet afwegen en het nut oftewel de utiliteit (de positieve uitkomst voor individuele wezens bij elkaar opgeteld) moet maximaliseren. Dit kan betekenen dat men in sommige gevallen dieren gebruikt ten bate van mensen of andere dieren, maar ook dat men soms belangen van mensen opoffert voor andere mensen en zelfs andere dieren. Anders dan speciësisten streeft men daarbij dus naar zoveel mogelijk 'nut' voor zoveel mogelijk wezens, en niet alleen voor de mens.

De dierenrechtenfilosofie stelt dat verrijking van het leven van dieren op zich onvoldoende is om het gebruik van dieren te legitimeren. Ieder dier met een subjectieve beleving is in principe gelijkwaardig en heeft onvervreemdbare rechten. Dieren zijn wat dit betreft vergelijkbaar met mensenkinderen of geestelijk gehandicapten. Hun belangen mogen nooit zomaar worden opgeofferd aan die van mensen, alleen maar omdat die mensen hier baat bij zouden hebben.

Voor utilisten kan de mate waarin het leven van een dier verrijkt wordt meegewogen worden bij beslissingen rond diergebruik. Als een dier bijvoorbeeld 'een goed leven heeft gehad', geen pijn lijdt en ook zo pijnloos gedood wordt, kan het voor sommige anti-speciesistische utilisten acceptabel zijn als dat dier wordt opgeofferd aan dierexperimenteel onderzoek of in bepaalde gevallen zelfs consumptie.
Voor aanhangers van dierenrechten gaat dit niet op. Natuurlijk hebben dieren ook volgens hen recht op een verrijkt leven, maar verrijking kan nooit rechtvaardigen dat hun belangen aan die van mensen worden opgeofferd.

In de praktijk is er wel een discussie tussen aanhangers van dierenrechten onderling of men verrijking en andere verbeteringen van de leefomstandigheden van dieren die door mensen worden gebruikt moet toejuichen als stappen in de goede richting of eerder moet ontmaskeren als zoethoudertjes of doekjes voor het bloeden die onrecht in stand houden. Gary Francione is bijvoorbeeld een bekend tegenstanders van het nastreven van de verbetering van dierenwelzijn zolang dit binnen het kader van speciësistisch diergebruik gebeurt. Hij stelt dat dit de onrechtvaardige status quo namelijk alleen maar zal versterken en een radicalere verandering ten gunste van dieren zal tegenhouden of in ieder geval vertragen.

6. Verrijking buiten de context van diergebruik
Verrijking van leefomstandigheden is ook buiten de context van diergebruik van belang, namelijk in de omgang met huisdieren en opgevangen wilde dieren. De belangen van deze dieren worden niet inherent aan belangen van mensen opgeofferd.
Diverse ethici stellen dat het de verantwoordelijkheid van mensen is om de gezelschapsdieren en opgevangen dieren een zo rijk mogelijke omgeving te bieden. Het gaat om positieve rechten naast bijvoorbeeld het recht om niet fysiek mishandeld te worden, en het recht om goed lichamelijk verzorgd te worden.
Volgens Martha Nussbaum hebben dieren bijvoorbeeld in het algemeen recht op een ontplooiing van hun natuurlijke mogelijkheden. Dit betekent volgens haar onder meer dat men paarden en honden actief aan een training moet onderwerpen, vergelijkbaar met hoe men kinderen onderwijst, ook al hebben ze daar misschien niet altijd evenveel zin in. Dit is uiteraard voornamelijk een interessante mogelijkheid voor huisdieren zoals honden en paarden.
Anderen stellen daar weer kanttekeningen bij omdat ze vinden dat dieren hierin keuzevrijheid moeten hebben. Niet elk dier hoeft hetzelfde leuk of prettig te vinden, alleen maar omdat het een lid is van een bepaalde diersoort. Maar iedereen is het er wel over eens dat het leven van dieren zo leuk mogelijk dient te zijn.

Tot zover mijn praatje.

DANK VOOR UW AANDACHT!

Stellingen:
- Verrijking van de leefomgeving van dieren mag niet worden misbruikt als vergoelijking van immorele vormen van diergebruik, zoals vleesproductie. (Over deze stelling is in een aangepaste formulering gediscussieerd met de zaal. Dit heeft later merkwaardig genoeg aanleiding gegeven tot een misverstand binnen een (inmiddels gelukkig weer aangepast) verslag van de middag. Volgens dit verslag zou ik als veganist zélf gezegd hebben dat [voor de betrokken dieren schadelijk] diergebruik soms gelegitimeerd zou kunnen worden mits men onder andere zorgt voor genoeg verrijking! Hier is zeker geen sprake van, aangezien ik juist een voorstander ben van onvervreemdbare individuele dierenrechten en daarmee een tegenstander van het opofferen van de belangen van dieren aan de belangen van mensen).
- Dieren hebben niet alleen fysieke behoeften, maar ook ethologische/psychologische behoeften. Het dierenwelzijn omvat dus meer dan alleen lichamelijke criteria als de fysieke gezondheid, de vruchtbaarheid of de levensduur.
- Men kan ethologische behoeften doorgaans niet zomaar uitschakelen door relevante prikkels uit te bannen.

Contact: titusrivas@hotmail.com

Deze tekst vormde de basis voor een lezing met powerpoint presentatie tijdens het Studium Generale "WAT DIEREN WILLEN, volgens ons" van 13 maart 2013 in het Auditorium van Hogeschool Van Hall Larenstein te Leeuwarden.

Zie ook: Werkgroep Animoso
.