Titel

Boekbespreking van Supersense

Geplaatst door

Titus Rivas   (publicatiedatum: 27 August, 2006)

Samenvatting

Boekbespreking van het boek Supersense van John Downer over bijzondere zintuigen van dieren.


Tekst


Boekbespreking

Supersense - Bijzondere zintuigen van dieren van John Downer.
(Oorspronkelijke titel Supersense – Perception in the Animal World.)
Kampen, 1989: La Rivière & Voorhoeven, ISBN 90-6048-8195.

Enige tijd geleden was er zowel bij de BBC als op de Nederlandse televisie de populair-wetenschappelijke serie ‘Supersense’ te zien. De serie behandelt de vraag hoe dieren de wereld om zich heen waarnemen en interpreteren. Naar aanleiding van Supersense verscheen onlangs bij La Rivière & Voorhoeven te Kampen een vertaling van het gelijknamige boek van de zoöloog John Downer, de producer van de TV-serie. Downer wil onder andere met dit boek aantonen dat er veel diersoorten zijn die binnen onze eigen sensorische modaliteiten andere dingen kunnen waarnemen dan wij mensen. Vier van de zes hoofdstukken van zijn boek zijn dan ook gewijd aan respectievelijk het gezichtszintuig, het gehoor, de reuk en de tijdzin.
Downer doet allerlei interessante uitspraken over zien bij dieren. Veel heeft trouwens meer betrekking op de fysiologie van de ogen en het gebruik van visuele informatie bij overlevingsstrategiën dan direct op de perceptiepsychologie bij dieren. Deze benadering is ook bij de bespreking van andere zintuigen terug te vinden. Dit maakt de gepresenteerde gegevens echter nog niet irrelevant voor de psychologie, omdat van alle mentale vermogens juist de waarneming het sterkst verbonden is met de anatomie en fysiologie van het organisme.
Downer merkt over het gezichtszintuig onder meer op dat alle diersoorten in staat zijn het licht van de zon op te vangen, hoewel sommige slechts een grof onderscheid kunnen maken tussen licht en donker. Dit algemene vermogen staat volgens Downer in verband met de grote rol die de zon speelt in het leven van alle dieren. Hij beschrijft vervolgens verschillende typen ogen. Bij eencelligen is slechts sprake van lichtgevoelige pigmenten. Iets complexere organismen hebben "fotogevoelige" cellen, al of niet verzameld in één of meer ogen. Nog complexere dieren, zoals zeesterren, hebben komvormige holten die de lichtgevoelige cellen overschaduwen en zo een aanduiding opleveren van de richting van een lichtbron. Uit deze bouwsels zouden de eerste "echte" ogen zijn ontstaan, waaronder de facetogen van insecten en onze eigen "camera"-ogen.
De schrijver laat het echter niet bij het beschrijven van de anatomie en fysiologie. Zo wijst Downer erop dat andere primaten, zoals bavianen en gorilla's dezelfde pigmenten in hun ogen hebben als wij en de wereld dan ook ongeveer net zo zullen zien als wij. Het zien van kikkers zal daarnaast bijvoorbeeld sterk verschillen van het onze, omdat veel van de visuele informatie reeds door de ogen wordt verwerkt Verder bespreekt hij onder andere voor ons onzichtbare kleurschakeringen in de visuele perceptie van diepzeevissen en insecten.
Eenzelfde opzet is te bespeuren in de rest van het boek. Downer wijst op anatomische en fysiologische verschillen in gehoor- en reuk (en smaak-)organen, hun biologische functie en soms ook hun gevolgen voor de zintuiglijke ervaringswereld van afzonderlijke diersoorten. Dieren zijn bijvoorbeeld met name gevoelig voor stimuli die direct met hun overleven en voortplanting te maken hebben. Dit levert enorme verschillen in reikwijdte van zintuigen op als je ze met de onze vergelijkt. Zo kan een forel bepaalde geurchemicaliën nog waarnemen als men ze een miljard keer heeft verdund. Ook anatomisch zijn er natuurlijk grote verschillen. Vissen hebben bijvoorbeeld geen smaakknopjes in hun bek, maar op hun lichaam!
Direct van psychologisch belang zijn onder andere enkele uitspraken over ultrasone echolocatie. Dit is een systeem dat zowel door vleermuizen als dolfijnen wordt gebruikt Downer zegt het volgende over de echolocatie bij vleermuizen (p. 89):
"De geluiden die zij in hun larynx (strotten-hoofd) produceren, bereiken het ultrasone niveau van 200.000 hertz, zodat zij bijvoorbeeld een vliegje op 20 m afstand kunnen opmerken. De enorme oorschelpen, die rondgedraaid kunnen worden om de lucht af te zoeken, verzamelen de echo's van het geluid in hun gehoorgangen. Het oor van de vleermuis lijkt veel op dat van ons, maar met verfijningen zodat zij zeer gevoelig zijn voor ultrasone frequenties. Een groot deel van zijn hersens is aangepast om deze ultrasone boodschappen op te vangen en te vertalen, want de vleermuis vertrouwt op zijn gehoor om zijn omgeving te ‘zien’. Het geluid dat wordt voortgebracht, tast de omgeving voor het dier af (ongeveer zoals een lichtstraal) en de hersens gebruiken de ontvangen echo's om een ‘geluidsbeeld van het geheel te verkrijgen’".
Over het systeem bij dolfijnen zegt Downer daarnaast (p.92): "Evenals vleermuizen zenden dolfijnen pulsen uit met een snelheid van 10-20 per seconde, maar deze snelheid wordt opgevoerd tot wel 200 per seconde als de dieren zich op een prooi concentreren. Ze produceren ook dezelfde frequenties tot een bereik van 200.000 hertz. In plaats van door de frequenties te strijken met elke puls, stoten dolfijnen direct geluidsuitbarstingen uit met een groot aantal frequenties. Van de ingewikkelde weerkaatsingen die ontvangen worden, vormen de dolfijnen zich een gedetailleerd beeld." Dolfijnen zien hun prooi heel anders dan vleermuizen omdat de geluiden door het water niet weerkaatst worden door hun prooien, maar door de weefsels van een vis heen dringen naar de graten en de zwemblaas. "Het geluidsbeeld dat een dolfijn ontvangt heeft meer weg van een röntgen- dan van een normaal beeld" (p.93).
In het hoofdstuk "Gevoel voor timing" wordt onder andere kort aandacht besteed aan de waarneming van de tijd. Downer wijst erop dat tijdsbeleving onder andere samenhangt met de snelheid waarin fysiologische processen zich voltrekken. Hoe sneller dit gebeurt, des te langzamer de tijd lijkt te verlopen en vice versa. Hij wijst op de subjectieve vertraging van de tijd die mensen kunnen ervaren in noodsituaties, zoals ongelukken, en vergelijkt die met situaties van grote arousal bij andere diersoorten, bijvoorbeeld tijdens het jagen. Over het algemeen is het ook zo dat een kleiner dier veel "sneller" leeft dan een groter dier. Insecten en vogels kunnen bijvoorbeeld veel kleinere tijdsintervallen waarnemen dan wij.
Overigens wordt al in het eerste hoofdstuk aandacht besteed aan bij de mens volledig onbekende zintuigen zoals de waarnemingen van trillingen van de aarde, rimpeldetectors, luchtstroomdetectors, en dergelijke. Met een knipoog naar de traditionele vijf zintuigen, bespreekt Downer ze onder de titel "Zesde zintuig". Die titel verwijst echter ook nog naar iets anders. Aangezien mensen geen parallellen van de dierlijke zintuigen in kwestie kennen, zijn deze veelal toegeschreven aan een "zesde" zin in de buiten- of bovenzintuiglijke betekenis van dit woord. Er werd dus niet zo zeer gedacht aan verschillende typen "Supersense" bij dieren in de hierboven behandelde betekenis, maar veeleer aan "super-natural senses". Een voorbeeld van een "zesde zintuig" (p.28-29): "(...) het vogelbekdier. Dit is wellicht het vreemdste dier dat bestaat; het legt niet alleen dieren, maar heeft tevens een platte vogelsnavel. Het dier leeft in meren en stromen in Australië, waar het, in het troebele water, op garnalen jaagt. Dit dier bleek gevoelig te zijn voor elektriciteit. Dat bleek uit zijn gedrag jegens batterijen die in zijn aquarium waren aangebracht. Het vogelbekdier was zeer geïnteresseerd in een werkende batterij van 1,5 volt Hij onderzocht deze met de snavel en toonde voor de ‘dode’ batterij geen belangstelling. Dit gedrag zette aan tot een verfijnder experiment: twee aluminium platen werden op een afstand van 3 m van elkaar in het aquarium geplaatst Deze platen werden onder stroom gezet en men paste kleine voltage-veranderingen toe. Uit de reacties van het dier bleek dat het een stroomsterkte van slechts 500 miljoenste van een volt (0,05 microvolt) kon opmerken per cm. Met deze gevoeligheid kan het vogelbekdier gemakkelijk op een meter afstand garnalen ontdekken, omdat deze kreeftachtigen elke keer als zij met hun staart trillen een elektrisch veld tot een duizendste van een volt (0,2 -1 millivolt) per cm opwekken.
Verdere onderzoekingen wezen uit dat de elektrische sensoren van het vogelbekdier zich in de snavel bevinden, waarschijnlijk in klieren die een vloeistof afscheiden om te voorkomen dat de sensoren op het land opdrogen. De vreemde, platte snavel is tevens rijkelijk voorzien van tast-receptoren en het dier schijnt zijn elektrische- en tastzintuigen tegelijkertijd te gebruiken tijdens het zoeken naar voedsel."
Het is niet gemakkelijk om een algemeen oordeel over dit boek te geven. Aan de ene kant is John Downer er prima in geslaagd de lezer te interesseren voor de zintuigfysiologie en waarneming van dieren. De foto's in zijn boek, gedeeltelijk door hem zelf genomen, zijn werkelijk schitterend. Maar het is erg jammer dat er geen enkele referentie is opgenomen, zodat de lezer niet in staat wordt gesteld de oorspronkelijke onderzoeksverslagen te raadplegen. Bovendien brengt Downer nergens een expliciet onderscheid aan tussen fysiologie, ecologie en psychologie van de waarneming. Dit werkt ietwat storend voor de lezer die zo'n onderscheid wel duidelijk hanteert. Tenslotte is er in het boek nauwelijks sprake van een vaste opeenvolging in de bespreking van zintuigen bij verschillende orden en soorten.
Om dan toch maar een beoordeling te wagen: Supersense is een onderhoudend, populair-wetenschappelijk boek dat vooral geschikt is als eerste kennismaking met dit gebied.

Deze boekbespreking werd gepubliceerd in Berichten uit Psychopolis, zesde jaargang, nr. 1, zomer 1991, blz. 52-55.

Artikelen van Titus Rivas over dieren en dierethiek

Contact: titusrivas@hotmail.com