Daar heeft hij de hersens toch niet voor!
Geplaatst door
Titus Rivas (publicatiedatum: 14 July, 2012)
Samenvatting
Neurologische casussen die ingaan tegen de door materialisten veronderstelde afhankelijkheid van de geest ten opzichte van het brein, maar goed passen in een dualistisch model.
Daar heeft hij de hersens toch niet voor!
Mensen
van wie de hersenen niet lijken te voldoen voor hun niveau van geestelijke
activiteit
door Titus Rivas (eindnoot 1)
Opmerking van de
redactie
Vrijwel elke BDE'r heeft de overtuiging opgedaan dat tijdens de
ervaring zijn of haar bewustzijn uit het lichaam trad en zich vervolgens
onafhankelijk van dat lichaam gedroeg. Dit duidt er op dat lichaam en geest van
elkaar gescheiden kunnen zijn. Volgens materialisten, zoals Prof. Dick Swaab,
kan dat ten enen male niet. Volgens hen is de geest een product van de
processen binnen het brein en daarmee uit. Dat houdt in dat BDE's niets anders
dan illusies kunnen zijn.
BDE-onderzoekers wijzen er echter keer op keer op
dat BDE's optreden tijdens momenten dat het brein volkomen stilligt. Ook in het
geval van zeer heldere BDE's met een bewustzijn dat helderder is dan ooit.
Daarom zijn de casussen die hieronder worden besproken door Titus Rivas van
zoveel belang voor BDE'rs. Het gaat namelijk om mensen die bijna geen brein of
een zwaar beschadigd brein hebben, maar toch volkomen normaal functioneren. Dat
wijst er op dat het bewustzijn, i.c. de geest, zich zeker wel zonder een
volledig brein kan manifesteren. Deze feiten versterken de aanname dat BDE's
inderdaad geen product van het brein kunnen zijn, en het bewustzijn derhalve
een onafhankelijke opererende entiteit.
Samenvatting
Er
bestaan diverse soorten casussen die ingaan tegen de door materialisten
veronderstelde afhankelijkheid van de geest ten opzichte van het brein. De
auteur staat in dit artikel stil bij gevallen waarin iemands hersenen
onvoldoende intact lijken om zijn of haar geestelijke activiteit te verklaren.
Hij besteedt aandacht aan alternatieve interpretaties daarvan maar concludeert
dat een deel van deze casussen inderdaad het beste verklaard kan worden door
een dualistisch-interactionistische theorie.
Inleiding
Er
wordt steeds meer empirisch bewijsmateriaal verzameld voor de dualistische
theorie dat onze geest niet volledig afhankelijk is van ons lichaam.
Bijvoorbeeld in de vorm van casussen van bijna-doodervaringen tijdens een
hartstilstand met een vlak EEG, of aanwijzingen voor de beïnvloeding van
hersenprocessen door het bewustzijn. Een aantal neurowetenschappers zoals Mario
Beauregard (2008) en Jeffrey Schwartz (2003) werkt inmiddels zelfs expliciet
vanuit een dualistisch theoretisch kader.
Een minder bekende soort
neurologische anomalieën die onverenigbaar lijkt met het materialisme betreft
casussen waarin mensen 'te weinig hersenen' lijken te bezitten voor het niveau
waarop zij mentaal functioneren.
Gedesintegreerde
hersenen
Medische berichten over mensen met 'te weinig hersenen' komen
al honderden jaren voor, hoewel ze in de wetenschappelijke literatuur tot op
heden altijd zeldzaam gebleven zijn (Rivas, 1993). De Franse astronoom en
parapsycholoog Camille Flammarion (1922) wees bijvoorbeeld al aan het begin van
de 20e eeuw op enkele casussen. Twee voorbeelden:
- In januari 1914
kon men in de Franse krant Le Journal lezen over een 62-jarige man die
na een lichte verwonding aan het hoofd slechtziend werd. Hij leed overigens
niet aan verlammingen of convulsies en zijn andere zintuigen functioneerden
normaal. Na een jaar kreeg de man een soort epileptisch insult, waaraan hij
overleed. Dr. Robinson, verbonden aan de Académie des Sciences, constateerde
tijdens de autopsie dat de hersenen van deze man eruit zagen als een zachte
cocon waaruit bij incisie een enorme hoeveelheid pus stroomde.
- In
Les Temps Annales de Sciences Psychiques van juli 1914 stond een bericht
over een casus die dr. M. Hallopeau gemeld had aan de Société de Chirurgie. Het
betrof een meisje dat uit de Parijse metro viel en naar het Necker-ziekenhuis
vervoerd werd met alle symptomen van een schedelfractuur. De chirurg stelde een
ingreep echter uit, omdat hij hoopte op een normaal herstel van de patiënte.
Twee dagen later besloot hij haar alsnog te opereren. Men lichtte de schedel
van het meisje en constateerde dat er flinke bloeduitstortingen waren en dat
een groot deel van de hersenen in een soort 'pap' veranderd was. Men maakte
alles schoon - er wordt niet vermeld op welke manier dit gebeurde - , en de
patiënte bleek helemaal te herstellen zonder er symptomen aan over te houden.
In beide gevallen is er sprake van een aantasting van de structuur van
grote delen van het brein zonder dat dit merkbare gevolgen heeft voor het
mentale functioneren.
Michael Nahm noemt een andere casus, gemeld door
G.W. Surya (zie ook: Smit, 2011a en b). Een broer van een vriend van Surya had
jarenlang in een psychiatrische inrichting gezeten. Op een dag ontving deze
vriend een telegram van de directeur van de inrichting waarin deze hem vroeg
naar de inrichting te komen, te komen omdat zijn broer hem wilde spreken. Hij
ging er onmiddellijk heen en constateerde tot zijn verbazing dat zijn broer
geestelijk volkomen helder en normaal was. Toen hij weer wegging, vertelde de
directeur hem dat deze mentale helderheid van de broer erop wees dat de man
spoedig zou sterven. Dit bleek helaas juist te zijn en na zijn overlijden
voerde men een autopsie uit die door de vriend van Surya bijgewoond mocht
worden. Het brein van de patiënt bleek volkomen gedesintegreerd te zijn en uit
etter of pus te bestaan. Surya vraagt zich dan ook af: “hoe kan een hersenziek
mens zo intelligent denken gedurende de laatste dagen van zijn leven?”
Een casus uit 1970 betreft een 35-jarige man uit New York. Hij werkte als
een soort huismeester en was een geliefde figuur in zijn buurt. Na zijn
onverwachte overlijden bleek bij praktisch geen hersenen te bezitten (Milton,
2004).
Waterhoofden
Casussen waarin iemand “normaal” en
helder functioneert terwijl het brein volkomen gedesintegreerd blijkt of zelfs
praktisch ontbreekt, werden vroeger eigenlijk alleen ontdekt doordat men na het
overlijden een autopsie of sectie uitvoerde.
Er zijn inmiddels ook
gevallen bekend waarin nog tijdens iemands leven wordt vastgesteld dat de
hersenen ernstige afwijkingen vertonen zonder dat dit leidt tot geestelijke
handicaps. Ook dit soort gevallen wordt nog onvoldoende gerapporteerd in de
wetenschappelijke literatuur, hoewel ze tegenwoordig vaker worden opgemerkt
door de voortschrijdende ontwikkeling op het gebied van scan-technieken. Veel
casussen van dit type betreffen overigens mensen die geboren zijn met een
waterhoofd oftewel hydrocefalie, en aandoening waarbij er te veel
cerebrospinale vloeistof (hersenvocht) in de hersenen aanwezig is. Hierdoor
wordt de druk in de hersenen verhoogd en zet het hoofd mogelijk uit. Dit kan
uiteindelijk leiden tot achteruitgang van mentale functies zoals intelligentie.
Waarschijnlijk de beroemdste casussen van dit type zijn te vinden bij
patiënten van wijlen prof. dr. John Lorber, een kinderarts en hoogleraar
pediatrie verbonden aan de Universiteit van Sheffield. Deze patiënten waren in
hun jeugd behandeld aan een waterhoofd, waarbij het grootste deel van het
overtollige hersenvocht uit het brein gedraind werd. Zij leken volgens
röntgenfoto's en scans slechts over een kleine fractie van de normale
hersenschors te beschikken (rond de 5% tot 7%), maar toch in staat te zijn om
normaal te functioneren. Een aantal van Lorbers patiënten bezat een
bovengemiddelde intelligentie en sommige van hen waren zelfs begaafd genoeg om
een universitaire studie aan te kunnen. Een van hen had een gemeten IQ van 126
en blonk uit in wiskunde.
Dit type gevallen werd in het toonaangevende,
reguliere wetenschappelijk tijdschrift Science beschreven onder de suggestieve
titel “Is Your Brain Really Necessary?” (Zijn je hersenen wel echt nodig?) (zie
ook: Smit, 2011a en b).
Een vergelijkbare casus van recentere datum
werd in 2007 gepubliceerd in The Lancet door Lionel Feuillet, Henry
Dufour en Jean Pelletier van de Faculteit van Geneeskunde van de Université de
la Méditerranée te Marseille. Het betreft een 44-jarige patiënt die in zijn
jeugd net als Lorbers patiënten behandeld was voor een waterhoofd. Hij bezat
slechts een zeer dunne laag corticale cellen en zijn schedel is bijna volledig
gevuld is met hersenvocht. Zijn brein is 50 tot 75% kleiner dan normaal en dat
geldt ook voor alle onderdelen van zijn hersenen. De man heeft weliswaar een IQ
dat onder het gemiddelde ligt, maar hij is niet verstandelijk gehandicapt. Hij
leidt een gewoon leven, is getrouwd en vader van twee kinderen, en werkzaam als
ambtenaar.
Nog korter geleden heeft men in Engeland een casus ontdekt
waarin ook weer een belangrijk gedeelte van de hersenen vervangen blijkt door
vocht (Holewa, 2011). We hebben het over Chase Britton, een levenslustige
driejarige Engelse jongen, die te vroeg geboren werd en praktisch blind bleek.
Toen de jongen een jaar oud was voerde men een MRI-scan bij hem uit. Tegen de
verwachting van de artsen in bleek hij een cerebellum (kleine hersenen) en pons
(verbinding tussen de grote en de kleine hersenen) te missen. Deze delen van
het brein waren bijna volledig vervangen door hersenvocht. Het gaat om twee
onderdelen van de hersenen die volgens de gangbare neurologische theorieën
onmisbaar zijn voor basisfuncties zoals motoriek, balans, slaap, ademhaling en
emoties. Uitgaande van de bestaande modellen zou de jongen volgens verslagen in
de media moeten functioneren op een “vegetatief” niveau, dus als een soort
plant. In plaats daarvan kan Chase bijvoorbeeld gewoon zitten en kruipen en
momenteel leert hij zelfs lopen. De jongen vertoont dus wel enige achterstand
in zijn motorische ontwikkeling, maar wat hij tot nu toe geleerd heeft zou
volgens de berichten over hem onmogelijk moeten zijn. Chase leert ook steeds
nieuwe dingen bij, zoals fietsen, een potlood of een pen vasthouden en ermee
werken, een schaar gebruiken, of spelen met zijn iPad. Hij gaat drie dagen in
de week naar een crèche en wordt al sinds hij een baby was gestimuleerd door
therapeuten in een speciale 'zintuigkamer' vol lichten, geluiden en dingen om
vast te houden. (Het is me overigens niet duidelijk of ook zijn
gezichtsvermogen hierdoor significant vooruit is gegaan sinds zijn geboorte.)
De artsen zijn volgens online berichten over Chase Britton verbijsterd over dit
geval, maar beschouwen de casus in ieder geval als zeer hoopgevend.
Interpretaties
Geleerden kunnen dit soort casussen op grofweg
drie manieren interpreteren.
(1) Het zijn geen echte
anomalieën
Materialistische geleerden doen net als bij
bijna-doodervaringen veel moeite dit soort anomalieën in te passen in hun
wereldbeeld. De gevallen zouden wel bijzonder kunnen zijn maar zonder dat dit
zou betekenen dat ze fundamenteel onverenigbaar zijn met een materialistisch
mensbeeld. De eerste strategie wat dit betreft is natuurlijk dat men stelt dat
de gerapporteerde casussen onbetrouwbaar zijn en dus geen echte theoretische
uitdaging vormen. De geleerden die de gevallen hebben gerapporteerd zouden
bijvoorbeeld over te weinig neurologische vakkennis beschikken. Daarom mogen we
de verhalen gewoon negeren, zeker als ze in lijken te gaan tegen algemeen
aanvaarde wetenschappelijke kennis.
In het geval van de casussen van John
Lorber is bijvoorbeeld gesteld dat de scanners uit die periode nog te primitief
waren om vast te stellen hoeveel er nu echt nog over was van de hersenen. Bij
hedendaagse gevallen van hydrocefalie-patiënten zouden MRI-scans doorgaans
uitwijzen dat de hersenmassa er nog steeds is, maar dan aangepast aan de
beschikbare ruimte in het hoofd. Met andere woorden: de gevallen van Lorber
zouden berusten op gegevens van verouderde apparatuur die niet geschikt genoeg
is voor het meten van hersenen van dit soort patiënten.
Deze
materialistische claim zou men overigens kunnen toetsen door de patiënten van
Lorber te vragen een moderne MRI-scan te ondergaan. Het is natuurlijk wel zeer
de vraag of men daaraan mee zal willen werken. Al was het maar omdat skeptische
onderzoekers over het algemeen niet direct bekend staan om hun vriendelijke
bejegening van patiënten die een bedreiging vormen voor hun paradigma.
Hoe dan ook is de verklaring dat het niet om échte anomalieën gaat zeker
niet van toepassing op hedendaagse casussen waarbij men reeds de nieuwste
scan-technieken heeft toegepast. In die zin bevestigen deze casussen eerdere
bevindingen van onderzoekers zoals John Lorber.
De materialistische
verklaring kan al helemaal niet van toepassing zijn op casussen waarbij een
autopsie heeft aangetoond hoe slecht het met iemands brein gesteld moet zijn
geweest toen de patiënt - mentaal gezien - normaal functioneerde.
(2) Neuroplasticiteit overtreft onze verwachtingen
Een
volgende theorie luidt dat het inderdaad om anomalieën gaat, maar dan niet voor
een materialistisch model, maar voor de klassieke “cognitivistische” theorie
dat hersenfuncties strikt gebonden zijn aan bepaalde specifieke delen van de
hersenen. Er zou met andere woorden geen sprake zijn van aangeboren,
specialistische cognitieve “modules” in het brein, maar slechts van een tendens
om deze modules te ontwikkelen met een voorkeur voor bepaalde hersendelen.
Wanneer bepaalde gebiedjes in het brein niet beschikbaar zijn, bijvoorbeeld
door hydrocefalie, worden waar mogelijk andere hersendelen aangesproken om in
die delen alsnog de gewenste cognitieve functies te ontwikkelen. Dit zou
samenhangen met een vérgaande neuroplasticiteit, een vermogen van het brein om
zichzelf te herstellen en ongewone neurologische wegen te vinden voor bepaalde
taken, met name na hersenbeschadiging. Vooral bij jonge breinen zou dit
vermogen sterk aanwezig zijn, maar ook ouderen kunnen er nog steeds enigszins
over beschikken. Bij neuroplasticiteit zouden functies die van nature vooral in
bepaalde hersendelen worden aangemaakt in geval van nood dus ook elders in het
brein kunnen ontstaan, vermoedelijk door een soort algemeen genetisch programma
dat geactiveerd zou worden nadat het brein zelf een functioneel gebrek
signaleert. Overigens wijst zogeheten cognitieve convergentie in de
dierenwereld inderdaad op een tamelijk losse samenhang tussen de ontwikkeling
van de hersenen en de ontwikkeling van mentale functies. Dieren die
neurologisch sterk van elkaar kunnen verschillen zoals octopussen, raven en
primaten kunnen qua cognitieve vermogens toch opmerkelijke overeenkomsten
vertonen. Dit basisgegeven is zelfs van groot belang voor vraagstukken rond een
dierlijke geest (Rivas, 2011).
Neuroplasticiteit zou dus ook in deze
context onze alledaagse verwachtingen overtreffen, doordat bijvoorbeeld mentale
functies die vroeger aan een bepaald gebied in de hersenen gekoppeld waren, na
een laesie overgeplaatst lijken te kunnen worden naar een ander gebied. De
gevallen van hydrocefalie zouden allemaal bevestigen hoe ver een dergelijke
neuroplasticiteit kan gaan. Ze zijn zeer verrassend en dwingen respect voor het
brein af maar ze wijzen niet op de betrokkenheid van een onstoffelijke geest,
aldus de materialisten.
Deze theorie zou in principe kunnen voldoen
voor bepaalde, minder spectaculaire casussen van hydrocefalie-patiënten maar
daarmee nog niet voor casussen van gedesintegreerde hersenen. Ook voor het type
gevallen waarin een waterhoofd-patiënt werkelijk slechts een klein percentage
van de hersenen over heeft, kan neuroplasticiteit geen bevredigende verklaring
bieden. Het is namelijk wel denkbaar dat men een klein gebiedje intensiever
gebruikt dan normaal (eindnoot 2), maar dat verklaart nog niet hoe dit
tientallen keren intensiever zou kunnen gebeuren zonder dat dit bijvoorbeeld
gevolgen zou hebben voor iemands geheugencapaciteit. Men zou hoe dan ook moeten
verwachten dat er grote mentale beperkingen optreden. De vroeger populaire
theorie dat we slechts 10% van ons brein gebruiken, blijkt namelijk op een
mythe neer te komen, juist als je de reguliere literatuur daarover mag geloven.
We gebruiken meestal weliswaar slechts enkele procenten van onze hersenen
tegelijkertijd maar vrijwel alle delen van ons brein worden vroeg of laat
aangesproken tijdens het normale mentale functioneren. Bij allerlei vormen van
geestelijke activiteit worden overigens verschillende hersengebieden tegelijk
geactiveerd. Als dit waar is, kan ook het functioneren van deze
hydrocefalie-patiënten niet bevredigend op een reguliere, materialistische
manier worden geplaatst.
(3) De geest is niet volledig afhankelijk
van het brein
De derde interpretatie van dit soort casussen luidt dat
ons bewuste mentale functioneren geen product is van het brein, maar van de
interactie tussen onze geest of ziel en onze hersenen. Strikt genomen heeft de
ziel of geest geen hersenen nodig om bewustzijn te kunnen ervaren, zoals blijkt
uit bijna-doodervaringen. Aan het einde van een leven kan de normale interactie
tussen geest en hersenen losser worden, zodat ook mensen met een organische
geestelijke stoornis of handicap weer normaler kunnen functioneren.
Het is
bovendien mogelijk dat bepaalde mensen erin slagen om deze ultieme mentale
onafhankelijkheid ook in “geïncarneerde” toestand beter vast te houden dan
gemiddeld. Dit kan verklaren waarom veel mensen met een waterhoofd kans lopen
op een verstandelijke handicap, terwijl een aantal van hen niet of nauwelijks
last heeft van hun neuronale beperkingen. Wellicht is hun geest (functioneel)
“sterker” dan gemiddeld en dat wijst mijns inziens dan weer op het voorbestaan
(preëxistentie) van die geest voor hun huidige incarnatie. Binnen het kader van
preëxistentie en reïncarnatie is het alleen maar te verwachten dat de zielen
van mensen onderling sterk van elkaar verschillen en het lijkt erop dat dit
zich ook in dit opzicht laat gelden.
Eindnoten
1. Met dank aan
Mary Rose Barrington, Rudolf H. Smit, Anny Dirven en Vitor Moura Visoni.
2. Uit
scan-onderzoek van Lorber in Kopenhagen naar de hersenactiviteit van enkele van
zijn patiënten blijkt volgens de documentaire Is Your Brain Really
Necessary? op zich inderdaad dat ze de overgebleven hersendelen intensiever
kunnen gebruiken dan mensen met een doorsnee brein.
Literatuur
- Beauregard, M. (2008). Het spirituele brein. Kampen: Ten Have.
- Boer, J.A. den (2004). Neurofilosofie – hersenen, bewustzijn, vrije
wil. Amsterdam: Uitgeverij Boom.
- Feuillet, L., Dufour, H., &
Pelletier, J. (2007). Brain of a white-collar worker. The Lancet,
370, 262.
- Flammarion, C. (1922). Het raadsel van de dood: Deel
I. Voor de dood. Zaltbommel.
- Heijden, J. van der (2011). Het gelijk
van Descartes: De herontdekking van de ziel. Terugkeer, 22, 2,
22-26.
- Holewa, L. (2011). Boy Without a Cerebellum Baffles Doctors.
Aol News, 12 februari. (Vertaald als “Jongen zonder cerebellum doet medici
versteld staan” door Jacqueline Schippers in Terugkeer, 22, 1,
9-10.)
- Is Your Brain Really Necessary? (televisie-documentaire).
- Kelly, E.W., Williams Kelly, E., Crabtree, A., Gauld, A. & Grosso, M.
(2007). Irreducible Mind: Toward a Psychology for the 21st Century.
Lanham, etc.: Rowman & Littlefield.
- Lewin, R. (1980). Is your brain
really necessary? Science, 210 (12 december), 1232-1234.
-
Lorber J, (1983). Is your Brain Really Necessary?, in: D. Voth (Ed),
Hydrocephalus in frühen Kindesalter: Fortschritte der Grundlagenforschung,
Diagnostik und Therapie (pp 2-14), Stuttgart: Enke Verlag.
- Merker, B.
(2007). Consciousness without a cerebral cortex: A challenge for neuroscience
and medicine. Behaviorial And Brain Sciences, 30, 63–134.
-
Milton, R. (2004). Is Your Brain Really Necessary?
AlternativeScience.com.
- Nahm, M. (2009). Terminal Lucidity in
People with Mental Illness and Other Mental Disability: An overview and
Implications for Possibly Explanatory Models. Journal of Near-Death
Studies, 28, 2, 87-106.
- Nahm, M., & Greyson, B.
(2009).Terminal Lucidity in Patients with Chronic Schizophrenia and Dementia: A
Survey of the Literature. The Journal of Nervous and Mental Disease,
197, 12, 942-944.
- Novella, S. (2007). Brain of a White Collar
Worker. The Lancet, 370, 267.
- Popper, K., & Eccles, J.C.
(1977). The Self and its Brain. Berlijn.
- Rivas, T. (1993). De
mysterieuze relatie tussen hersenen en geest. Prana, 78, 69-74.
- Rivas, T. (2004). Filosofische kritiek op het computermodel voor de
geest. Terugkeer, 15, 4, 22-25.
- Rivas, T. (2011). De
onvermoede rijkdom van de dierlijke psyche. Prana, 185, 10-18.
-
Schwartz, J. (2003). The Mind and the Brain: Neuroplasticity and the Power
of Mental Force. HarperCollins Publishers.
- Smit, R.H. (2011a).
Over de bijna-doodervaring, en andere fenomenen en het boek van Swaab.
Bijdrage in drie delen aan blog van Sten Oomen onder dit onderwerp, getiteld
Swaab maakt geen gehakt van Eindeloos Bewustzijn.
- Smit, R.H. (2011b
). Waar prof. Swaab tekort schiet. Terugkeer 22(3), 18-21.
- Taylor,
G.R. (1980). Het Omega Effect: Verklaring van de geheimzinnige wisselwerking
tussen hersenen en geest. Amsterdam.
Dit artikel werd gepubliceerd
in Terugkeer 23(1), voorjaar 2012, blz. 20-23.
Zie ook: Location of the mind remains a mystery
Contact: titusrivas@hotmail.com