Kwantitatief bewijsmateriaal voor psychokinese
Geplaatst door
Titus Rivas (publicatiedatum: 25 March, 2012)
Samenvatting
Bij kwantitatief parapsychologisch onderzoek naar psychokinese maakt men gebruik van exacte berekeningen om factoren als stom toeval zo veel mogelijk uit te kunnen sluiten.
Kwantitatief bewijsmateriaal voor psychokinese
door Titus Rivas, namens Stichting Athanasia
Tegenstanders van parapsychologisch onderzoek beweren dat men nog nooit deugdelijke bewijzen heeft geleverd voor paranormale verschijnselen. Dit is zeker niet terecht, want er bestaat een enorme hoeveelheid parapsychologisch bewijsmateriaal.
Dit bewijsmateriaal uiteenloopt van goed gedocumenteerde casussen met betrouwbare getuigenverklaringen tot experimenten in een laboratorium. Bij bepaalde soorten proeven maakt men zelfs gebruik van exacte berekeningen om factoren als stom toeval zo veel mogelijk uit te kunnen sluiten. We spreken daarbij ook wel van kwantitatief onderzoek. (Voor een deel hebben we dit onderwerp al eerder aangestipt in Mensen met een psychokinetische gave van november 2011 en in dit opzicht mag men dit artikel als een vervolg daarop beschouwen.)
Big five
De bekende Amerikaanse psycholoog en parapsycholoog Charles T. Tart publiceerde in 2009 een belangrijk boek, getiteld The End of Materialism. Hierin laat hij zien dat het materialistische wereldbeeld van veel reguliere (natuur)wetenschappers niet kan kloppen en dus zijn langste tijd heeft gehad. Materialisten gaan er in het algemeen van uit dat de hele werkelijkheid onbezield is en volkomen opgebouwd is uit fysieke verschijnselen. De bewuste geest doet er in hun optiek niet toe, en zelfs het persoonlijke leven wordt uiteindelijk volledig bepaald door fysieke processen, met name in het brein. Tart wijst erop dat er de laatste honderd jaar zeer veel bewijsmateriaal is verzameld voor paranormale verschijnselen dat radicaal ingaat tegen dit materialisme.
Er is bovendien een aantal verschijnselen waarvoor men onder strenge onderzoekscondities 'harde' experimentele bewijzen heeft gevonden. Hij noemt dit de 'big five' (de grote vijf) en het gaat om: helderziendheid, telepathie, precognitie, paranormaal genezen en psychokinese. Men heeft daarbij steeds met behulp van kansberekening uitgerekend hoe waarschijnlijk het is dat een bepaald resultaat slechts berust op zuiver toeval.
In dit artikel willen we kort stilstaan bij zulk experimenteel bewijsmateriaal voor psychokinese oftewel PK, de beïnvloeding van de fysieke werkelijkheid door de geest. De term psychokinese is afgeleid uit het Grieks en betekent letterlijk “beweging door de psyche (ziel)”. Maar in de parapsychologie duidt men er tegenwoordig elke directe beïnvloeding van de materie mee aan. Een andere, enigszins verouderde term die je nog wel eens hoort in dit verband is 'telekinese', letterlijk: beweging op afstand.
We concentreren ons deze keer op kwantitatief bewijsmateriaal voor psychokinese, na in ons vorige Paraview-artikel al aandacht te hebben besteed aan mensen met een psychokinetische gave.
Verschillende methoden
Kwantitatief onderzoek werkt met een exacte berekening van de resultaten die je puur op basis van toeval mag verwachten. Hoe meer de resultaten van een experiment daarvan afwijken, des te aannemelijker het wordt dat er ook echt iets anders aan de hand is dan toeval. Men noemt resultaten die sterk genoeg van het toeval afwijken significant (letterlijk: betekenisvol). Om zulke kansberekening mogelijk te maken is het van belang dat je de resultaten kunt kwantificeren, dat wil zeggen dat je ze in getallen kunt uitdrukken.
De bekendste vroege onderzoeker die kwantitatieve experimenten rond psychokinese uitvoerde, was de Amerikaanse parapsycholoog J.B. Rhine. Hij deed vanaf de jaren 30 van de vorige eeuw onderzoek waarbij proefpersonen moesten trachten de uitkomst van het gooien met dobbelstenen psychokinetisch te beïnvloeden. Zuiver op basis van toeval mag je verwachten dat er een kans van 1 op 6 bestaat dat je een bepaalde uitkomst bereikt. Naarmate iemand daar – na honderden of duizenden keren gooien met dobbelstenen – consequent van afwijkt, wordt de kans groter dat de resultaten van het experiment niet zomaar op toeval berusten. Natuurlijk moeten de dobbelstenen die men gebruikt wel zuiver zijn, zodat elk getal van een tot en met zes ook echt evenveel kans maakt. Om lichamelijke manipulatie van de dobbelstenen te voorkomen verdient het bovendien aanbeveling een automatisch dobbelapparaat te gebruiken.
Dobbelstenen zijn een eenvoudig instrument om psychokinese te meten, maar het kan natuurlijk nog vernuftiger. De meeste parapsychologen maken inmiddels al tientallen jaren gebruik van zogeheten toevalsgeneratoren, oftewel Random Number Generators, afgekort als RNG's. (Soms spreekt men in dit verband ook wel van Random Event Generators.)
Een toevalsgenerator of RNG is een apparaat dat reageert op fysieke processen die volgens de huidige stand van de natuurkundige kennis 'toevallig' verlopen. Zoals het gedrag van deeltjes bij radioactief verval.
De reacties van het apparaat op de fysieke processen kunnen op verschillende wijzen worden weergegeven. Bijvoorbeeld door middel van een display met lampjes die aan en uit kunnen, of door het produceren van geluiden of specifieke patronen op een computermonitor. Proefpersonen krijgen de opdracht om de visuele patronen of geluiden geestelijk te beïnvloeden. Als dit lukt, beïnvloeden ze dus materiële micro-verschijnselen zodat men in de parapsychologie ook wel spreekt van micro-psychokinese of micro-PK.
Meta-analyses
Zowel de resultaten van het onderzoek met dobbelstenen als die van het onderzoek met RNG's kunnen volgens de meeste parapsychologen niet aan toeval worden toegeschreven. Het gaat hierbij overigens niet om spectaculaire psychokinetische hoogstandjes, maar om een kleine maar significante afwijking van wat je op basis van toeval zou moeten verwachten. Men heeft het over een kans op toeval in de orde van grootte van 1 op een biljoen of zelfs 1 op een triljoen. De RNG's gaan dus niet opeens vliegen of om hun as tollen en ze branden ook niet zomaar plotseling door (zoals bij poltergeist-gevallen). Maar hun gedrag duidt wel degelijk op een psychokinetisch effect, ook al kun je dat eigenlijk alleen door middel van analyse vaststellen.
Om nog beter uit te sluiten dat het toch nog om een soort toevalstreffers gaat, hebben parapsychologen zoals Dean Radin en Roger Nelson gebruik gemaakt van zogeheten meta-analyses. Hierbij men analyseert men niet slechts de onderzoeksresultaten van een enkel onderzoek, maar van alle gepubliceerde experimenten op een bepaald gebied. De meta-analyses bevestigen dat er echt meer aan de hand moet zijn dan een raar soort toeval. Zelfs een bekende Nederlandse skepticus als Rob Nanninga schrijft daarom over de proeven met toevalsgeneratoren: “De RNG-experimenten leveren naar het schijnt nog steeds te veel op om ze als irrelevant terzijde te kunnen schuiven.” Niet dat Nanninga er nu van overtuigd is geraakt dat het ook werkelijk om psychokinese moet gaan. Hij lijkt eerder te denken aan normale factoren die men tot nu toe nog gewoon over het hoofd heeft gezien. En hij is niet de enige.
Skeptici hebben in het algemeen allerlei bezwaren aangevoerd tegen de positieve bevindingen. Ze wijzen bijvoorbeeld op een meta-analyse van drie parapsychologen onder leiding van Holger Bösch. Daaruit zou onder meer blijken dat de gevonden significante resultaten verklaard kunnen worden door te veronderstellen dat er een relatief klein aantal experimenten zijn achtergehouden. Die experimenten zouden dus overwegend negatieve resultaten moeten hebben opgeleverd, zodat alle bevindingen tezamen gewoon weer op toeval zouden kunnen berusten. Deze bewering wordt echter tegengesproken door andere parapsychologen, zoals uiteraard Charles Tart. Het is heel opvallend dat voor- en tegenstanders nogal verschillen in hun inschatting van het aantal achtergehouden experimenten dat nodig zou zijn om de resultaten te verklaren. Tegenstanders hebben het over minder dan 2000 ongepubliceerde proeven, terwijl voorstanders het over meer dan 50.000 experimenten hebben!
Andere bezwaren die skeptici vaak uiten, betreffen onder meer de kwaliteit van de experimentele opzet en de betrouwbaarheid van individuele onderzoekers. Ook dit soort kritiek wordt meestal zelfverzekerd ontkracht door de voorstanders.
Terug naar de psychokineten?
We zien zelf vooralsnog geen bijzondere reden om te twijfelen aan de conclusies van parapsychologen als Charles Tart waar het gaat om de waarde van kwantitatief onderzoek naar psychokinese. Dit geldt niet voor de conclusies van skeptici die doorgaans een materialistisch wereldbeeld hebben en daar koste wat kost aan vast willen houden. Zij zullen voorlopig nog wel hun uiterste best doen om belangrijke uitkomsten te ontzenuwen of verdacht te maken. Overigens is dat hun goed recht zolang ze zich maar niet doelbewust schuldig maken aan misleiding. Zoals Charles Tart terecht aangeeft, zijn paranormale verschijnselen namelijk van groot belang voor ons wereldbeeld. Het is daarom nogal onverantwoord als je positieve ontwikkelingen op parapsychologisch gebied met opzet verkeerd voorstelt. Je mag zelf niet blij zijn met zulke ontwikkelingen, maar dat geeft je niet het recht om anderen daar het zicht op te ontnemen.
Daar staat wel tegenover dat sommige parapsychologische onderzoekers, zoals wijlen dr. Ian Stevenson, stellen dat het geen goed idee is om kwantitatief onderzoek centraal te stellen binnen de parapsychologie. Zeker als de proefpersonen van tevoren geen bijzondere psychokinetische gaven hebben laten zien, is er eigenlijk geen reden om meer dan kleine effecten te verwachten. Zulk onderzoek is dus wel belangrijk om in het algemeen aan te tonen dat psychokinese werkelijk bestaat. Het geeft echter geen goed beeld van de mate waarin psychokinese spontaan kan voorkomen onder natuurlijke omstandigheden. Als we aannemen dat er echte psychokineten zijn, mogen we ook aannemen dat hun psychokinetische vermogens veel verder reiken dan bij kwantitatief onderzoek wordt aangetoond. Stevenson benadrukte daarom het belang van onderzoek naar spontane verschijnselen in hun natuurlijke context, waarbij men vooral ook dient te kijken naar 'macro'-fenomenen.
Wereldbeeld
Critici van Stevensons benadering kunnen aanvoeren dat je bij experimenten zo goed mogelijk kunt proberen om alle relevante variabelen onder controle te houden. Kwantitatieve experimenten maken zelfs een exacte statistische analyse mogelijk. Buiten een experimentele context zou dat niet, of ten minste niet in die mate mogelijk zijn.
Deze discussie hangt samen met het algemene wereldbeeld of paradigma dat een geleerde heeft. Als je gelooft dat het zeer onwaarschijnlijk is dat er psychokinese bestaat of dat er hoogstens een klein psychokinetisch effect zal voorkomen, concentreer je al gauw op kwantitatief onderzoek. Indien je daarentegen een wereldbeeld hebt waarin het bestaan psychokinese zelfs voor de hand ligt, dan zul je minder geobsedeerd zijn door kwantitatieve analyse en meer interesse hebben in het hele natuurlijke scala aan psychokinetische effecten. Natuurlijk zul je daarbij wel gebruik blijven maken van kwantitatieve analyses, maar je zult je daar niet toe beperken.
Binnen een materialistisch of naturalistisch wereldbeeld is eigenlijk geen plaats voor een invloed van de geest of het bewustzijn op de fysieke realiteit. Als men het bestaan van bewustzijn al erkent, dan is het meestal slechts in de vorm van een machteloos bijverschijnsel (epifenomeen) van de hersenactiviteit. Binnen een niet-materialistisch paradigma is psychokinese daarentegen een normaal verschijnsel. Als bewuste geestelijke wezens oefenen we zelfs voortdurend invloed uit op de materiële wereld, namelijk wanneer we ons eigen lichaam bewegen. Er is dus geen goede reden om bewijsmateriaal voor psychokinese bij voorbaat naar het rijk der fabelen te verwijzen. Zelfs niet wanneer het om psychokinese buiten het eigen lichaam gaat.
Wij nemen hierin zelf een soort tussenpositie in. We denken dat kwantitatief onderzoek belangrijke resultaten kan opleveren omdat het kan aantonen dat psychokinese geen onzin-concept is, maar echt bestaat. Zodra je dat hebt vastgesteld, wordt het echter wel zaak dat men ook meer zorgvuldig onderzoek doet met begaafde psychokineten en spontane verschijnselen, ook als dit minder te kwantificeren zou zijn.
Literatuur
– Broughton, R.S. (1995). Parapsychologie: een wetenschap in beweging Deventer: Ankh-Hermes.
– Nanninga, R. (2009). Beïnvloeding van het toeval: Parapsychologische PK-experimenten. Skepter, 22, 2.
– Radin, D. and Nelson, R. (1989). Evidence for consciousness-related anomalies in random physical systems. Foundations of Physics, 19, 1499-1514.
– Radin, Dean (2006).Entangled Minds: Extrasensory Experiences in a Quantum Reality. Paraview Pocket Books.
– Rivas, T., & Dirven, A. (2011). Mensen met een psychokinetische gave. Paraview, 15, 4, 23-25.
– Rivas, T., & Dongen, H. van (2009). Exit epifenomenalisme: het einde van een vluchtheuvel. Gamma,16, 1, 12-36.
– Schmidt, H. (1990). Correlation between Mental Processes and External Random Events. Journal of Scientific Exploration, 4, 233-241.
– Tart, Ch. T, (2009). The End of Materialism: How evidence of the paranormal is bringing science and spirit together Oackland: New Harbinger Publications.
Stichting Athanasia is een kritische, onafhankelijke stichting die zich bezighoudt met parapsychologisch, psychologisch en wijsgerig onderzoek naar leven na de dood, persoonlijke reïncarnatie, communicatie met overledenen en de evolutie van de persoonlijke ziel of geest.
Daaronder vallen bijvoorbeeld ook onderwerpen zoals buitenzintuiglijke waarneming, psychokinese, fijnstoffelijkheid, en bewustzijn bij dieren. Namens stichting Athanasia schrijft drs. Titus Rivas, met medewerking van Anny Dirven, elke keer een artikel voor Paraview.
Dit artikel werd gepubliceerd in Paraview, jaargang 16, nummer 1, februari 2012, blz. 9-12.
Reacties: titusrivas@hotmail.com