De mythe van de farizeïsche veganist
Geplaatst door
Titus Rivas (publicatiedatum: 14 September, 2011)
Samenvatting
Oprechte ethische veganisten worden niet gedreven door de wens om ethisch beter (bezig) te zijn dan anderen.
De mythe van de farizeïsche veganist (1)
De veganist ging er eens voor staan en bad voor zichzelf aldus: 'Oh God, ik zeg u dank, dat ik niet ben als de andere mensen; scharrelvleeseters, semi-veggers, vegetariërs, of ook als die
omnivoor.'
(vrij naar het evangelie volgens Lukas, hoofdstuk 18, vers 11).
Sommige tegenstanders van veganisme beweren dat vegetariërs in het algemeen en veganisten in het bijzonder zichzelf als 'beter' zien dan omnivoren. We zouden al dan niet vanuit een minderwaardigheidscomplex de behoefte voelen om neer te kijken op de rest van de wereld. Dit zou ons eigenlijke motief zijn om ons zoveel mogelijk te willen onthouden van alle dierlijke producten. Vormt dit misschien echt de ultieme kern van onze beweegredenen? Ik stel hier dus niet de vraag of we als (ethische) veganisten arrogant overkomen, maar of we op de eerste plaats veganist zijn om beter te zijn dan anderen.
Intenties
Allereerst moeten we weten wat we precies onder 'beter' verstaan in dit verband. Het gaat niet om beter in de zin van "Jean speelt beter viool dan Corina". Viool spelen heeft immers te maken met een esthetische bekwaamheid die hier duidelijk niet aan de orde is. Ook draait het niet om beter in de zin van 'beter op de hoogte' of 'beter in staat zichzelf gezond te voeden.' Met beter bedoelen we in deze context uitsluitend moreel beter, dus integerder of voortreffelijker in de ethische zin. Dat maakt dat het ook alleen betrekking kan hebben op mensen die om ethische motieven veganistisch leven. Zonder ethische intentie kun je bij voorbaat al niet in aanmerking komen voor de kwalificatie 'beter' in deze betekenis. Als dat wel zo was, zou een herbivoor dier beter zijn dan een carnivoor en ik denk niet dat iemand daar serieus van uitgaat. We kunnen een vreedzame planteneter prefereren boven een bloeddorstig roofdier maar dat betekent nog niet dat we ze een andere morele status kunnen toekennen.
Planteneter noch vleeseter heeft ook maar enige keus en zolang dat niet het geval is, heeft het geen enkele zin om hun gedrag te beoordelen aan de hand van morele maatstaven. Om iemand beter te noemen is het dus echt nodig dat hij of zij net zo goed slechter zou kunnen zijn dan iemand anders. Dat geldt wat betreft consumptief gedrag op deze planeet voor zover ik weet alleen voor menselijke dieren. Er is dus naar alle waarschijnlijkheid maar één diersoort op aarde die in dit verband in aanmerking komt voor de titel 'goed' en van daaruit ook voor een vergelijking met anderen, namelijk de mens.
Competitie en prestaties
Nu kunnen mensen gemotiveerd zijn om elkaar op allerlei gebieden de loef af te steken. De menselijke competitie strekt zich uit over zulke diverse zaken als intellectuele prestaties, culturele hoogstandjes, gastronomie, moppentappen, liefdeskunst, sport en ambachtelijke tradities. Liberalen gaan er expliciet vanuit dat de competitieve drang, hoe onvriendelijk hij ook over kan komen, uiteindelijk iedereen tot heil strekt. De besten zouden op deze manier boven komen drijven in de maatschappij, wat alleen maar ten goede komt aan de kwaliteit van ieders leven. Het probleem bij deze competitieve in plaats van coöperatieve instelling is natuurlijk dat er naast winners ook altijd losers moeten zijn. Hun positie is een logische consequentie als mensen elkaar bestrijden in plaats van ieders kwaliteit naar waarde te schatten en te trachten met elkaar te harmoniëren. Loser is de laatste jaren een frappant Nederlands scheldwoord geworden dat de harde tijdgeest goed samenvat.
Bij alle prestaties geldt dat het om beter te presteren niet uitmaakt of je ook bekwamer wil zijn dan een ander. Iemand kan beter zijn in zijn wiskundige activiteiten dan een ander zonder maar de minste interesse te hebben om die ander te overtroeven. Maar iemand kan ook beter presteren dan een ander omdat hij ernaar streeft beter te zijn, dus vanuit een specifiek competitief motief. Er kan dus zowel sprake zijn van een intrinsieke liefde voor de activiteit zelf als van de wens om van anderen te 'winnen'. Zonder de intrinsieke motivatie om zichzelf op een bepaald gebied te verwerkelijken is het trouwens bijna onmogelijk dat iemand steeds weer beter presteert dan een ander. Daarom kiezen sterk competitief ingestelde mensen normaal gesproken voor
dingen die hen ook echt als zodanig, intrinsiek boeien om juist daarin uit te blinken ten koste van anderen. Het hoeft daarbij niet te gaan om een aangeboren talent (iemand die matig is in wiskunde kan dat opvatten als een uitdaging omdat hij het vak zelf toch leuk vindt), maar in ieder geval wel om een intrinsieke interesse. Als het bij ethische veganisten echt om een competitief motief
gaat om beter bezig te zijn dan anderen, dan zullen ze het binnen dit model meestal 'leuk' vinden om zichzelf voedings- en andere beperkingen op te leggen. Ze zouden daar domweg gemotiveerder in zijn dan anderen en daarom juist hierin de strijd met anderen aanbinden. Dat zou op zich nog niet onsympathieker hoeven zijn dan andere vormen van competitie. Ware het niet dat veganisten zichzelf als moreel hoogstaander zouden profileren dan alle overige mensen. Terwijl morele voortreffelijkheid terecht gezien wordt als een soort transcendente kwaliteit. Het
ronduit arrogante zou hem dus daarin zitten dat veganisten zich boven iedereen verheven willen voelen.
Hypocrisie
Laten we eens kijken of het echt zo werkt. De twee motieven die zoals ik heb aangegeven bij prestaties een rol kunnen spelen, een intrinsiek motief van zelfrealisatie en een sociaal motief van competitie, zou je allebei ook kunnen verwachten bij morele goedheid. Dit is echter niet terecht. Morele goedheid in de zin van oprecht rekening houden met de belangen van anderen draait allereerst om een motief dat zelf juist haaks staat op het presteren ten koste van anderen. Het is daarmee in strijd met de hele geest van competitie. Sterker nog, als iemand primair de intentie heeft om een ander moreel de loef af te steken, kunnen we er al meteen zeker van zijn dat hij of zij daarbij niet primair wordt bewogen door morele motieven. We kennen wat dit betreft het concept schijnheiligheid. Dit duidt van oudsher namelijk niet alleen de pastoor aan die zich na de mis volgiet in de dorpskroeg. Maar juist ook iemand die zichzelf beter vindt dan een ander en op die ander neerkijkt, terwijl hij doet alsof hij bewogen wordt door hooggestemde idealen. De bekende Farizeeër uit het evangelie van Lukas, die blij is geen tollenaar te zijn.
Een persoon die in morele zin voortreffelijk wil zijn, moet er dus paradoxaal genoeg automatisch juist niet naar streven om een ander te overtroeven in voortreffelijkheid!
Hoe staat het dan met zelfverwerkelijking? Dat ligt aan de definitie die je hanteert. Als je zelfverwerkelijking zo definieert dat het alleen ontplooiing in niet-morele zin omvat, dan heeft ook dit motief niets te maken met goedheid. Maar je kunt mededogen jegens anderen wel degelijk opvatten als iets wat onderdeel uitmaakt van zelfverwerkelijking. Namelijk als dat deel ervan dat
niet alleen neerkomt op het nastreven van het respectabele eigenbelang, maar zich juist ook richt op het belang van anderen. Zo wordt dit begrip bijvoorbeeld gebruikt door Abraham Maslow, één van de grondleggers van de humanistische psychologie.
Goed bezig zijn
Moreel "goed zijn" zoals we dat hier gebruiken, is geen inherent kenmerk van iemand maar hangt altijd samen met zijn of haar handelwijze of gedrag. Wellicht is iedereen diep van binnen wel moreel goed, in die zin dat men eigenlijk altijd het goede zou willen voor anderen, maar als onderscheidend kenmerk bedoelen we met iemand die moreel goed "is" in feite iemand die moreel goed "bezig is". Overigens is "goed bezig zijn" nog niet hetzelfde als "in alle opzichten goed bezig zijn". Iemand die bijvoorbeeld goed is voor zijn vrienden hoeft nog niet goed te zijn voor zijn buren. Goed bezig zijn als vegetariër of veganist heeft te maken met de specifieke morele waarden die daarbij horen, en dan met name met ethisch engagement tegenover dieren. Goed bezig zijn tegenover dieren wil nog niet zeggen dat men ook in andere opzichten goed bezig is. De pretentie die veganisten soms wordt toegeschreven kun je dus samenvatten als: "de pretentie om het op gebied van ethisch engagement tegenover dieren beter bezig te zijn dan anderen." Niet als: "de pretentie in alle opzichten beter bezig te zijn dan anderen", tenzij er nog ander een vooroordeel bijkomt, namelijk dat veganisten morele goedheid heel misantropisch zouden herleiden tot uitsluitend morele goedheid op het gebied van dierethiek.
Zoals we hierboven hebben gezien, moet je om moreel beter bezig te kunnen zijn dan een ander er paradoxaal genoeg juist niet primair naar streven om beter te zijn dan die ander. De vraag of je beter bezig bent, zou je in dit verband - anders dan de vraag of je integer bent - niet op de eerste plaats bezighouden. Dus dit ligt heel anders dan voor de atleet die boven alles als eerste de finish wil halen. Als op moreel gebied het overtroeven van anderen op de eerste plaats komt is er sprake van schijnheiligheid en niet van oprecht engagement.
Iedereen even goed bezig
Oprechte ethische veganisten zijn in morele zin (op het gebied van engagement tegenover dieren) werkelijk beter bezig dan niet-veganisten, mits ze ook echt ethische veganisten zijn en daarmee dus helemaal niet primair geïnteresseerd in de vraag of ze (in dit of andere opzichten) beter bezig zijn dan anderen of niet. Natuurlijk mag een ethisch veganist zeker blij zijn dat hij of zij zelf niet langer (althans beduidend minder dan voorheen) bijdraagt aan dierenleed, maar deze tevredenheid over het eigen handelen is iets heel anders dan primair gedreven worden door een farizeïsch soort ijdelheid waarbij je neerkijkt op anderen. Iemand die in morele zin beter bezig is dan een ander is niet erg bekommerd om zijn eigen
morele status tegenover die van anderen, maar wordt intrinsiek bewogen door een drang om anderen te beschermen en te verheffen. In feite wil zo iemand dus ook, als logisch gevolg van zijn of haar motivatie, dat iedereen moreel gezien even goed bezig wordt zodat men als consequentie daar weer van uiteindelijk zelf juist niet meer beter bezig zou zijn dan de rest. Oprechte ethische veganisten die in ultieme zin bewogen worden door de drang beter bezig te zijn dan een ander, in plaats van door een verlangen om integer te zijn, kunnen conceptueel gezien dus niet eens bestaan. Het zouden namelijk geen authentieke, oprechte ethische veganisten kunnen zijn! De farizeïsche veganist is een anti-veganistische karikatuur die alleen kan kloppen als veganisten niet primair gedreven worden door ethische idealen.
(1) Met dank aan Marlies de Jonge.
Dit artikel verscheen eerder in Gezond Idee!, nummer 51, 22-23, 2001. Het werd aangescherpt en aangevuld in september 2011.