Titel

Is Super-Psi een aannemelijk alternatief voor voortbestaan?

Geplaatst door

Titus Rivas   (publicatiedatum: 19 May, 2011)

Samenvatting

Titus Rivas geeft commentaar op twee artikelen over serieuze theoretische discussie over een voortbestaan na de dood uit Journal of Scientific Exploration.


Tekst


Is Super-Psi een aannemelijk alternatief voor voortbestaan?

door Titus Rivas

Inleiding
Rudolf Smit heeft me gewezen op twee artikelen over serieuze theoretische discussies op het gebied van onderzoek naar een voortbestaan na de dood. De artikelen zijn verschenen in een recent nummer van het Journal of Scientific Exploration. In dit stuk geef ik een beknopte beschouwing van de kern van deze artikelen.

Super-psi versus voortbestaan
Het gaat concreet om Super Psi and the Survivalist Interpretation of Mediumship van Michael Sudduth en Perspectival Awareness and Postmortem Survival van Stephen E. Braude, beide gepubliceerd in Journal of Scientific Exploration, vol. 23, nr. 2 van 2009. De theoretische stukken gaan allebei over de krachtmeting tussen de Voortbestaanshypothese (Survival Hypothesis in het Engels) en de zogeheten Super-psi hypothese. Het centrale vraagstuk luidt hierbij: welke hypothese kan de resultaten van parapsychologisch onderzoek naar een leven na de dood het meest bevredigend verklaren?
De voortbestaanshypothese stelt uiteraard dat de onderzoeksresultaten het beste opgevat kunnen worden als aanwijzingen voor een voortbestaan na de dood. De super-psi hypothese gaat ervan uit dat de resultaten eenvoudiger verklaard kunnen worden door de paranormale vermogens, oftewel psi, van levenden.
Hoe moeten we ons dit concreet voorstellen? De meeste literatuur over de strijd tussen de voortbestaanshypothese en de super-psi hypothese concentreert zich op het bewijsmateriaal van onderzoek naar contacten met overledenen via spiritistisch mediumschap. Aanhangers van de voortbestaanshypothese, oftewel survivalists in het Engels, stellen dat dit bewijsmateriaal aangeeft dat overledenen werkelijk contact kunnen leggen met levenden. Aanhangers van de super-psi hypothese denken daarentegen dat alle paranormale informatie die een overledene via het medium lijkt door te geven, in werkelijkheid berust op psi, d.w.z. paranormale vermogens, van het medium zelf. Het woordje ´super´ duidt in dit verband aan dat het om nogal spectaculaire staaltjes van helderziendheid, telepathie of psychokinese moet gaan.
Merk trouwens op dat men bij deze discussie aanneemt dat het bewijsmateriaal niet op een doorsnee materialistische manier verklaard kan worden, zoals toeval of bedrog. Het staat dus niet ter discussie dat er paranormale verschijnselen bestaan.
Een van de terugkerende argumenten die survivalists al vaak hebben aangevoerd tegen super-psi luidt dat er geen reden is om aan te nemen dat spectaculaire paranormale vermogens echt voorkomen. De artikelen van Sudduth en Braude gaan hier tegenin.
Michael Sudduth voert onder meer aan dat we, om de resultaten van onderzoek naar mediamiek contact met overledenen te verklaren, hoe dan ook moeten geloven in een hoge mate van paranormale interactie tussen levenden en overledenen. Die wisselwerking kan volgens hem alleen bestaan als paranormale vermogens zich wel degelijk op een overweldigende, spectaculaire manier kunnen laten gelden. Zo zouden overledenen bijvoorbeeld kennis hebben genomen van allerlei gebeurtenissen die pas na hun dood hebben plaatsgevonden en daar commentaar op leveren. Om boodschappen van overledenen te kunnen ontvangen moet het medium zelf overigens ook wel degelijk beschikken over een grote paranormale begaafdheid.
Anders geformuleerd, survivalists gaan zelf impliciet uit van de realiteit van super-psi, zodat het geen zin heeft die hypothese aan te vallen door te stellen dat psi zich nooit in een hoge mate voordoet.
Stephen Braude behandelt een ander punt, namelijk het vraagstuk van de waarneming van gebeurtenissen in de materiële wereld vanuit het hiernamaals. Hierbij lijken overledenen een vergelijkbare vorm van waarneming te vertonen als tijdens het fysieke leven, terwijl ze geen lichamelijke zintuigen meer bezitten. Er is sprake van een specifiek perspectief, terwijl de overledene geen lichaam met een bepaalde positionering in de ruimte meer kan hebben. Braude komt tot de conclusie dat de veridieke waarneming, zoals we die kennen van BDE´s, moet berusten op een soort helderziendheid. Elke interactie tussen overledenen onderling en tussen overledenen en de fysieke wereld moet daarom gebruik maken van een vérgaande vorm van psi.
Braude stelt net als Sudduth dat het geen zin heeft om het bestaan van spectaculaire vormen van psi bij levenden te ontkennen als je tegelijkertijd voor je eigen hypothese afhankelijk bent van de realiteit van psi.

Andere argumentatie tegen super-psi
Zelf ben ik al jarenlang geen voorstander meer van de stelling dat spectaculaire onbewuste psi bij levenden onmogelijk is. Het draait volgens mij in dit verband namelijk niet om spectaculaire paranormale verschijnselen, maar om paranormale verschijnselen in bepaalde concrete cacussen die je moeilijk tot helemaal niet kunt toeschrijven aan onbewuste psi van levenden.
Juist als je een spiritueel mensbeeld hebt, waarbinnen paranormale vermogens eigenlijk heel ´normaal´ zijn omdat ze horen bij onze standaarduitrusting als geestelijke wezens, is het merkwaardig om te stellen dat vérgaande psi niet voorkomt. Het is theoretisch beschouwd volgens mij best mogelijk dat spectaculair bewijsmateriaal rond een leven na de dood zuiver technisch beschouwd door psi van levenden opgewekt kan zijn. In een artikel uit 2008 hebben Anny Dirven en ik in navolging van anderen geschreven dat we gewoon niet weten wat de grenzen zijn aan de paranormale vermogens van levenden. Maar volgens ons is de gewraakte argumentatie dan ook helemaal niet het belangrijkste argument tegen de super-psi hypothese. Het is enigszins merkwaardig dat Braude hier niet op ingaat, omdat hij er in eerdere geschriften volledig van op de hoogte bleek.
De relevante discussie draait namelijk eerder om de vraag of het psychologisch gezien aannemelijk is dat bepaalde verschijnselen onbewust voortgebracht zijn door levenden. Dat iets zuiver technisch mogelijk is, wil immers nog helemaal niet zeggen dat iemand het ook doet. Vergelijk dit met een moord. Als iemand fysiek een moord gepleegd zou kunnen hebben, betekent dit nog allerminst dat hij het ook echt gedaan heeft. Een van de voornaamste manieren om dat aannemelijk of juist onaannemelijk te maken, is het onder de loep nemen van zijn achtergronden en persoonlijkheid.
Aanhangers van de super-psi hypothese vergeten vaak de psychologie mee te nemen en doen alsof psi een bizar verschijnsel is dat zich in volstrekt zinloze vormen manifesteert. Terwijl super-psi in werkelijkheid alleen zou kunnen functioneren als het in overeenstemming is met iemands psychologische achtergronden.
Er zijn allerlei casussen binnen onderzoek naar een voortbestaan waarin het psychologisch gezien helemaal niet aannemelijk is dat de super-psi hypothese juist is. Bijvoorbeeld wanneer het gaat om jonge kinderen met herinneringen aan een vorig leven die zich identificeren met het leven van een volslagen onbekende overledene. Wellicht zouden zij via helderziendheid informatie over die persoon kunnen hebben vergaard, maar er is geen enkel aannemelijk motief te bedenken waarom ze dat zouden doen als ze hem of haar niet eens kennen.
Zoiets geldt ook voor spontane gevallen van BDE´s tijdens een vlak EEG. Het is in principe denkbaar dat veridieke waarnemingen tijdens de bijnadoodervaring berusten op terugschouw, d.w.z. helderziendheid in het verleden op een moment dat hun hersenen weer voldoende normale activiteit vertonen, maar het is psychologisch gezien echt te onaannemelijk. Het ligt veel meer voor de hand dat de handelingen die een BDE-er waarneemt tijdens een hartstilstand ook werkelijk op dat moment zelf worden waargenomen.

. De twee artikelen in JSE kunnen mijns inziens het beste worden opgevat als technische papers voor insiders. Als je onvoldoende ingevoerd bent in de discussie, zorgen ze vooral voor onnodige onzekerheid. Natuurlijk hebben de auteurs gelijk dat ze zwakkere argumenten doorprikken, maar het was beter geweest als ze ten minste ook even stil hadden gestaan bij sterkere argumentatie. Zeker als je bedenkt dat een leven na de dood de laatste jaren juist aannemelijker geworden is dan ooit tevoren.

Literatuur
- Braude, S.E. (2003). Immortal Remains: The Evidence for Life after Death. Rowman & Littlefield.
- Braude, S.E. (2009). Perspectival Awareness and Postmortem Survival. Journal of Scientific Exploration, 23, 2, 195-210.
- Fontana, D. (2004). Is there an afterlife? Deershot Lodge, Park Lane, Ropley, Hants: O Books, 2004.
- Gauld, A. (1983). Mediumship and survival: A century of investigations. London: Paladin Books.
- Rivas, T. (2003). De theoretische interpretatie van bijnadoodervaringen. Terugkeer, 14(3), 11-14.
- Rivas, T., & Dirven, A. (2008). Aanwijzingen voor een overleven na de dood: Super-Psi versus Voortbestaan Paraview, 12, 1, 18-20.
- Sudduth, M. (2009). Super-Psi and the Survivalist Interpretation of Mediumship. Journal of Scientific Exploration, 23, 2, 167-193.

Dit artikel werd gepubliceerd in Terugkeer, 20(3), herfst 2009, blz. 18-19.

Contact: titusrivas@hotmail.com