Titel

Herinneringen van jonge kinderen aan een vorig leven op aarde

Geplaatst door

Titus Rivas   (publicatiedatum: 17 May, 2011)

Samenvatting

Parapsychologisch reïncarnatie-onderzoek concentreert zich op spontane herinneringen van jonge kinderen.


Tekst


Herinneringen van jonge kinderen aan een vorig leven op aarde

door Titus Rivas

In tegenstelling tot wat skeptici steeds weer beweren (recentelijk bijvoorbeeld weer in het boek Wat een onzin! van De Regt en Dooreman, liegt het parapsychologisch bewijsmateriaal voor een voortbestaan na de dood er niet om. Een van de vruchtbaarste werkvelden binnen dit gebied wordt gevormd door het zogeheten reïncarnatieonderzoek. Het gaat hierbij primair om veldwerk, dat wil zeggen onderzoekingen naar spontane casussen zoals zich die van nature voordoen.

Samenvatting
Reïncarnatie-onderzoek is een vorm van parapsychologisch onderzoek naar een voortbestaan na de dood die zich concentreert op spontane gevallen van jonge kinderen. Er bestaat een harde kern van casussen die niet afdoende door skeptische hypothesen zoals toeval, bedrog of normale informatie verklaard kan worden. Ook bepaalde parapsychologische hypothesen zoals buitenzintuiglijke waarneming gaan voorbij aan belangrijke kenmerken van deze harde kern. Alleen de reïncarnatie-hypothese kan alle kenmerken van de casussen verklaren.

Inleiding
Op 8 februari 2007 overleed één van de productiefste parapsychologische onderzoekers ter wereld, dr. Ian Stevenson. Hij zag zichzelf paradoxaal genoeg niet als parapsycholoog maar als psychiater met een bijzondere belangstelling voor ongewone vraagstukken rond de aard en de bestemming van de geest. Stevenson heeft publicaties op zijn naam staan over uiteenlopende parapsychologische onderwerpen zoals telepathie, poltergeist, bijna-doodervaringen en spiritistische mediums, maar zijn bijdragen tot de serieuze literatuur over onderzoek naar reïncarnatie zijn onovertroffen. Vanaf de jaren '50 tot aan zijn overlijden bleef hij actief bezig met dit onderwerp.
Waar hebben we het nu over? In concreto gaat het om casussen waarin een kind van gemiddeld tussen de 2 en 4 jaar spontaan begint over herinneringen aan een vorig aards leven voor zijn of haar geboorte. De uitspraken kunnen eenmalig zijn, dat wil zeggen dat een kind er slechts een keer over praat en er niet meer op terugkomt. Maar in veel gevallen vertoont het kind een behoefte om jarenlang te blijven praten over zijn of haar herinneringen en verlangt hij bovendien terug naar mensen of plaatsen uit de vroegere incarnatie. Daarbij is het opvallend hoe sterk de emoties kunnen zijn evenals de identificatie met wat het kind zelf als echte herinneringen ervaart. In een harde kern van gevallen doet het kind zeer specifieke uitspraken over een onbekende overledene die zich lenen voor een historische verificatie. Het gaat om uitspraken over de voor- en achternaam uit het vorig leven, het beroep dat men uitoefende, de naam van een partner of kinderen, de plaatsnaam, levensloop, persoonlijke eigenaardigheden en de omstandigheden en oorzaak van het overlijden. Opvallend aan dit subtype is dat er dikwijls een concrete overledene aangewezen kan worden van wie de kenmerken in zo'n hoge mate overeenkomen met het verhaal van het kind dat toeval met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uitgesloten kan worden. In een groot aantal gevallen is er bovendien sprake van aangeboren lichamelijke kenmerken zoals moedervlekken en geboorte-afwijkingen die specifiek overeenstemmen met dodelijke verwondingen uit het vroegere leven. Stevenson verzamelde meer dan 2000 casussen van over de hele wereld, en reisde naar Azië, Afrika en Latijns-Amerika om verklaringen over herinneringen aan vorige levens uit de eerste hand op te tekenen. Al tijdens zijn leven werd zijn voorbeeld gevolgd door andere onderzoekers, zoals Erlendur Haraldsson, Jim Tucker, Kirti Swaroop Rawat, Satwant Pasricha, Godwin Samararatne, Hernani Guimaraes Andrade, en een team van de Nederlandse stichting Athanasia.
Er wordt overigens ook enig experimenteel onderzoek met behulp van regressiehypnose en aanverwante technieken uitgevoerd, maar het casuïstisch reïncarnatieonderzoek naar de herinneringen van jonge kinderen heeft vooralsnog veel meer opgeleverd.

Een voorbeeld van een geval van Ian Stevenson
Een van de casussen die Stevenson persoonlijk onderzocht is het klassieke geval van Bishen Chand Kapoor. Dit was een Indiase jongen uit Bareilly die in de jaren '20 van de vorige eeuw werd ontdekt door de advocaat K.K.N. Sahay. Reeds op de leeftijd van anderhalf vertelde hij dat hij naar de plaats Pilibhit wilde gaan, zo'n 50 km verwijderd van Bareilly. Vanaf zijn derde jaar kwam hij met een uitgebreid verhaal over zijn vroegere incarnatie. Sahay noteerde een groot deel van de uitspraken van de Bishen Chand alvorens hij gegevens over een overledene uit Pilibhit trachtte te vinden die ermee in overeenstemming zouden zijn. Bishen Chand noemde details zoals namen, leeftijd, kaste, bezittingen, activiteiten (zoals het organiseren van feesten met courtisanes), en zijn voorliefde voor vlees en sterke drank. Op grond hiervan kwam men tot de conclusie dat de jongen in zijn vorige leven ene Laxmi Narain uit Pilibhit moest zijn geweest. Dit werd nog eens bevestigd door merkwaardige overeenkomsten in persoonlijkheid tussen Bishen Chand en Laxmi Narain. Stevenson onderzocht de casus jaren later en komt tot de conclusie dat het hoogstwaarschijnlijk om een betrouwbaar, authentiek geval gaat dat bovendien zeer moeilijk op een normale manier te verklaren is.

Een recent voorbeeld
Dergelijke (voor het materialisme) onverklaarbare gevallen doen zich ook nu nog steeds voor. En niet alleen in Azië, maar ook in het Westen. Later dit jaar zal er een boek verschijnen met de titel Soul Survivor, over de herinneringen van een Amerikaanse jongen genaamd James Heininger. Zijn ouders waren van tevoren totaal niet bezig met het onderwerp wedergeboorte.
James hield als peuter erg van vliegtuigen als speelgoed, maar vanaf zijn tweede jaar kreeg hij regelmatig nachtmerries waarin hij zelf omkwam als piloot. Na verloop van tijd vertelde zijn ouders meer details. Zoals de naam van het vliegdekschip vanwaar hij vertrokken was, dat hij geraakt was door een Japanner, waar hij precies neergeschoten was en de naam van iemand die met hem mee was gevlogen. Zijn aanvankelijk ongelovige vader kwam erachter dat dit alles exact klopte met de laatste dagen van piloot James M. Huston Jr. Hij zocht contact met de zus van de overledene en het kwam tot een ontmoeting met de jongen. Naar aanleiding daarvan raakte ook deze vrouw ervan overtuigd dat hij wel haar overleden broer moest zijn, gezien alle details die hij haar wist te vertellen.

'Skeptische' verklaringen
Inmiddels zijn er honderden gevallen verzameld waarbij het zeer waarschijnlijk lijkt dat er meer dan de hand is dan fantasie of zelfbedrog. In meer dan 30 gevallen zijn er bovendien voorafgaand aan iedere vorm van verificatie van de herinneringen aantekeningen gemaakt. Die casussen kunnen dus niet worden afgedaan als inbeelding.
'Skeptici' zijn dus aangewezen op drie andere verklaringen: boerenbedrog, bizar toeval en onbewuste voorkennis. Bij boerenbedrog moet men denken aan onderzoekers of families die dolgraag beroemd en/of rijk willen worden en daarom gevallen verzinnen of aandikken. Overigens wordt deze hypothese bijna nooit genoemd door skeptici, domweg omdat zij slechts zeer zelden aan de orde lijkt.
In het geval van een bizar toeval zou het moeten gaan om zeer vérgaande overeenkomsten tussen het verhaal van het kind en een historische overledene die alleen zouden berusten op coïncidentie. De kans dat dit werkelijk de juiste verklaring is natuurlijk erg klein en wordt nog kleiner naarmate er meer 'paranormale' gevallen worden verzameld. Deze hypothese berust dus evenmin op concrete argumenten, maar dient alleen om de anomalie onschadelijk te maken. Skeptici als Richard Wiseman en Helen Joyce beweren bovendien dat je alleen via exacte methoden zou kunnen vaststellen of overeenkomsten echt zo groot zijn als ze lijken. Zonder zulke methoden zou het om willekeurig nattevingerwerk gaan. Dat is echter alleen een overtuigend argument voor mensen die koste wat kost elke anomalie buiten de deur willen houden.
De derde skeptische verklaring van sterke casussen is dat de overeenkomsten berusten op normale voorkennis oftewel cryptomnesie, d.w.z. verborgen herinnering. Deze hypothese erkent in elk geval dat de overeenkomsten niet berusten op puur toeval, dus ze is al een stuk redelijker dan de overige skeptische hypothesen. Alleen is zij duidelijk niet van toepassing wanneer de herinneringen iemand betreffen die totaal onbekend is in de huidige omgeving van het kind. In dat geval kan het kind niet ongemerkt aan informatie gekomen zijn over de overledene.

Parapsychologische verklaringen
In sommige kringen wordt wat zich voordoet als herinneringen aan vorige levens opgevat als aanwijzingen voor een genetisch geheugen. Ook deze hypothese is onverenigbaar met de harde kern aan casussen, omdat het daarbij niet gaat om herinneringen aan een leven als voorouder, maar om een totaal onbekende overledene die zeker geen directe familie was van het kind.

De populairste verklaring voor sterke gevallen binnen het reïncarnatie-onderzoek onder parapsychologen die niet in een voortbestaan geloven is dat zij neerkomen op een speciale vorm van buitenzintuiglijke waarneming oftewel ESP. De kinderen zouden via telepathie of helderziendheid, desnoods via de zogeheten Akasha-kroniek (een soort universele geestelijke data-base) of morfogenetische velden, informatie verzamelen over een overledene en zich daar vervolgens sterk mee identificeren. Deze hypothese is echter opnieuw niet van toepassing als het om een totaal onbekende overledene gaat. Het kind zou op zijn minst een aanknopingspunt moeten hebben om contact te maken met de informatie over de overledene. Vervolgens zou het een motief moeten hebben om zich met die persoon te identificeren en daarin te volharden, ook als het om een overwegend negatief leven gaat, of een gruwelijke dood of onvervulde verlangens. Tenzij men de ontwikkelingspsychologie van kinderen buiten beschouwing wil laten, is dit allemaal niet aannemelijk. Bovendien zijn er kinderen die over inzichten en vaardigheden beschikken die overeenkomen met het leven dat ze zich herinneren en niet met hun huidige leven. Dat gaat veel verder dan het intunen op paranormale informatie en wijst sterk op echte persoonlijke herinneringen. Net als bij de toevals-hypothese is ook de ESP-hypothese niet opgesteld omdat zij de beste verklaring zou bieden voor het verzamelde bewijsmateriaal, maar simpelweg om reïncarnatie buiten de deur te houden.

Dit geldt in mindere mate ook voor de verklaring door middel van postuum contact of beïnvloeding tussen het kind en de overledene die het denkt te zijn geweest. Ook hierbij ontbreekt elk motief. Wat kan een overledene bewegen om een kind de verkeerde indruk te geven dat het herinneringen aan een vorig leven heeft? En wat voor een motief kan een kind hebben om zomaar met die illusie mee te gaan en zich er enorm sterk mee te identificeren? Het gaat duidelijk weer om een poging om niet in de realiteit van reïncarnatie te hoeven geloven, en niet om plausibiliteit.
Ian Stevenson, zijn opvolger Jim Tucker en de meeste andere reïncarnatieonderzoekers zijn het erover eens dat de reïncarnatie-hypothese de beste verklaring voor de harde kern aan bewijsmateriaal. Het verklaart waarom kinderen zelf denken dat ze herinneringen hebben aan een vorig leven. Waarom die herinneringen vaak in een 'paranormale' mate overeenstemmen met de historische realiteit. Waarom de kinderen zich sterk emotioneel identificeren met de vroegere incarnatie. Waarom ze vaak terugverlangen naar plaatsen, gebeurtenissen, personen of activiteiten van vroeger. Waarom ze zoals James Leininger kunnen lijden aan posttraumatische verschijnselen zoals nachtmerries, obsessies en fobieën. En waarom hun posttraumatische herinneringen psychosomatisch kunnen leiden tot merkwaardige lichamelijke kenmerken die verwijzen naar een traumatische dood. De reïncarnatiehypothese verklaart al deze kenmerken. Ze is bovendien corrigeerbaar of uit te breiden op grond van nieuw bewijsmateriaal (bijvoorbeeld ten gunste van een bezetenheidshypothese) en voldoet daarom aan de basiseisen van wetenschappelijke theorievorming.

Onterechte kritiek
Ian Stevenson stond al snel na het aanvang van zijn naspeuringen bloot aan felle kritiek. Zo zou hij veel te weinig rekening houden met normale verklaringen van de casussen die hij had verzameld (een aantijging van onder meer de Nederlandse skepticus Nienhuys), en niet genoeg maatregelen hebben genomen om fouten in de vertaling (van uitspraken in een inheemse taal naar het Engels) te minimaliseren. Ook zou hij te weinig beseffen hoezeer zijn Ik heb Stevenson zelf ontmoet en jarenlang met hem gecorrespondeerd. Bovendien ken ik diverse andere onderzoekers die met hem hebben gewerkt. Daaruit moet ik concluderen dat dit soort kritiek werkelijk kant nog wal raakt. Het is op zich best begrijpelijk dat skeptici het bewijsmateriaal dat Stevenson heeft verzameld met simpele methodische kritiek willen neutraliseren, maar het werkt gewoon niet. Bij reïncarnatieonderzoek naar spontane casussen hebben we echt te maken met een van de meest consistente, universele 'anomalieën' waar het materialistische wereldbeeld gewoon geen raad mee weet. Anomalieën die volgens mij wijzen op een voortbestaan en persoonlijke evolutie die verder gaat na de dood van ons fysieke lichaam.

Literatuur
Bowman, C. (1997). Wie was mijn kind? Utrecht: Bruna.
Erlendur Haraldsson (2000). Birthmarks and claims of previous life memories I. The case of Purnima Ekanayake. Journal of the Society for Psychical Research, 64(858), 16-25.
Erlendur Haraldsson (2000). Birthmarks and claims of previous life memories II. The case of Chatura Karunaratne. Journal of the Society for Psychical Research, 64 (859), 82-92.
Playfair, G.L. (2006). New Clothes for Old Souls: Worldwide Evidence for Reincarnation. Londen: Druze Heritage Foundation.
Rawat, K.S., & Rivas, T. (2009). Reincarnation: The Scientific Evidence is Building. Vancouver: Writers Publisher.
Rivas, T. (2003). Three Cases of the Reincarnation Type in the Netherlands. The Journal of Scientific Exploration, 17, 3, 527-532.
Stemman, R. 1999). Ware verhalen over reïncarnatie. Rijswijk: Elmar.
Stevenson, I. (1974). Twenty Cases suggestive of Reincarnation. Charlottesville: University Press of Virginia.
Stevenson, I. (1975-1983). Cases of the Reincarnation Type: Volumes I-IV. Charlottesville: University Press of Virginia.
Stevenson, I. (1987). Children who remember previous lives: A question of reincarnation. Charlottesville: University Press of Virgina.
Stevenson, I. (1997). Reincarnation and Biology. Londen/Westport: Praeger.
Stevenson, I. (2000). Bewijzen van reïncarnatie. Deventer: Ankh-Hermes.
Tucker, J. (2006). Mama, vroeger was ik... De herinneringen van kinderen aan vorige levens. Utrecht: Bruna.


Reacties: titusrivas@hotmail.com

Dit artikel werd gepubliceerd in Reflectie, 6(2), zomer 2009. blz. 24-26.

Contact: titusrivas@hotmail.com