Titel

Verwarring bij het vraagstuk van geesten zonder lichaam

Geplaatst door

Titus Rivas   (publicatiedatum: 5 May, 2011)

Samenvatting

Bespreking van het artikel Disembodied Minds and the Problem of Identification and Individuation van Jesse en Alan Steinberg door Titus Rivas.


Tekst

 

Verwarring van de empiristische en metafysische benadering van persoonlijke identiteit bij het vraagstuk van geesten zonder lichaam

door Titus Rivas

De Amerikaanse filosofen Jesse R. Steinberg en Alan M. Steinberg van de Universiteit van California publiceerden in 2007 een artikel getiteld Disembodied Minds and the Problem of Identification and Individuation. De belangrijkste stelling van dit artikel luidt dat het onmogelijk is om lichaamloze geesten of zielen van overledenen van elkaar te onderscheiden. Op basis daarvan stellen de auteurs dat het geen zin heeft om het bestaan van dergelijke geestelijke wezens serieus te nemen. Als je niet in staat bent om entiteiten in je wereldbeeld uit elkaar te houden, hebben ze met andere woorden geen recht van bestaan, aldus deze auteurs. Indien zij gelijk hebben, dan is ook het bestaan van BDE's waarin iemand zich daadwerkelijk buiten zijn lichaam bevindt bij voorbaat uitgesloten.
De Steinbergs trachten concrete tegenwerpingen tegen hun betoog te ontkrachten. Bijvoorbeeld het argument dat je twee geestelijke wezens van elkaar kunt onderscheiden door te kijken naar de herinneringen van die twee geesten. Het geheugen van de ene geest verschilt van dat van de andere geest, zodat ze duidelijk genoeg uit elkaar gehouden kunnen worden. Volgens de auteurs is dit alleen aannemelijk als je daarvoor al uitgaat van het bestaan van meerdere geesten zonder lichaam. Het zou dus neerkomen op een cirkelredenering die direct verworpen moet worden. Verder zou het evenmin mogelijk zijn om vast te stellen of concrete mentale inhouden bij een bepaalde ontlichaamde geest horen of niet. De realiteit van een persoonlijke onstoffelijke ziel wordt niet serieus genomen door deze filosofen.
De auteurs stellen in feite impliciet dat alleen het hebben van een lichaam het mogelijk maakt om twee individuen van elkaar te onderscheiden. Met andere woorden, je kunt alleen bestaan met een lichaam, of het heeft alleen zin om uit te gaan van je bestaan wanneer je een lichaam hebt. Exit elk geestelijk wezen zonder lichaam en exit elke vorm van een leven na de dood. Moeten we ons zorgen maken? Volgens mij niet.
In feite maken Steinberg en Steinberg een doorzichtige denkfout die je wel vaker aantreft in de filosofie van de geest. Ze menen namelijk dat iemands persoonlijke identiteit samenvalt met zijn of haar persoonlijke identificeerbaarheid als die ene, specifieke persoon. We noemen dat in de filosofie ook wel de empiristische visie op persoonlijke identiteit. Zij staat tegenover de zogeheten metafysische visie op persoonlijke identiteit. Volgens die metafysische visie wordt iemands persoonlijke identiteit niet bepaald door de aanwezigheid van empirische kenmerken waaraan hij herkend kan worden. De persoonlijke identiteit gaat daarentegen vooraf aan de identificeerbaarheid van een persoon, met andere woorden iemand blijft altijd zichzelf, ook al zijn alle herkenbare kenmerken verdwenen.
Het verschil tussen beide benaderingen van persoonlijke identiteit hangt direct samen met een verschil in opvatting over de essentie van personen. De empiristische visie komt meestal voort uit de vooronderstelling dat personen samengestelde gehelen zijn, opgebouwd uit een lichaam en mentale processen en vermogens, een karakter en geheugeninhouden. Er is met andere woorden geen persoonlijke essentie los van de kenmerken waaruit de persoon zou bestaan, geen persoon of ´zelf´ met een persoonlijkheid, maar slechts een bundel kenmerken. Dit staat ook wel bekend als de bundeltheorie van David Hume, een van de bekendste grondleggers van het empirisme. De metafysische visie ziet de persoon echter als een wezen dat weliswaar concrete kenmerken bezit maar daar niet uit opgebouwd is. De persoon kan zo zichzelf blijven terwijl zijn kenmerken veranderen, een positie die substantialistisch personalisme wordt genoemd. Een substantie is in de filosofische zijnsleer namelijk een entiteit die zichzelf gelijk blijft terwijl haar eigenschappen kunnen vranderen.
Zodra je uitgaat van de empiristische benadering van persoonlijke identiteit ben je afhankelijk van de toegankelijkheid van iemands kenmerken om vast te stellen wie het is. De metafysische benadering impliceert echter dat ons vermogen om afzonderlijke geesten zonder lichaam van elkaar te onderscheiden geen voorwaarde vormt om aan te nemen dat er zulke geesten zijn. Welbeschouwd leidt de empiristische benadering tot ronduit bizarre conclusies, want het maakt iemands bestaan afhankelijk van het vermogen van anderen om de persoon in kwestie te herkennen! Dat deze benadering desondanks wordt aangehangen, heeft vooral te maken met een poging om het mensbeeld met alle geweld ´naturalistisch´ te houden, d.w.z. zonder het bestaan van mysterieuze entiteiten zoals persoonlijke substantiële zielen of geesten te hoeven aan te nemen.
Anders gezegd: hoewel de Steinbergs concrete argumenten leveren om de onderscheidbaarheid en daarmee ook het bestaan van lichaamloze geesten onderuit te halen, vloeit hun betoog in werkelijkheid voort uit hun empiristische benadering van persoonlijke identiteit en de naturalistische visie die daarachter schuilgaat. Wanneer we die benadering serieus nemen, is hun betoog verontrustend, maar ik zie zelf geen goede reden om dat te doen.

Referenties
- Rivas, T. (2003). Geesten met of zonder lichaam. Delft: Koopman & Kraaijenbrink.
- Steinberg, J.R., & Steinberg, A.M. (2007). Disembodied Minds and the Problem of Identification and Individuation. Philosophia, 35: 75-93.

Contact: titusrivas@hotmail.com