Titel

Drop-in communicators: Geesten die toevallig 'binnen komen vallen´

Geplaatst door

Titus Rivas   (publicatiedatum: 31 March, 2011)

Samenvatting

Wat zijn drop-in communicators, DIC's oftewel toevallige aanwippers en waarom zijn ze zo belangrijk?


Tekst

 
Drop-in communicators: Geesten die toevallig 'binnen komen vallen´


door Titus Rivas en Anny Dirven, namens Stichting Athanasia

Er bestaan allerlei vormen van parapsychologisch bewijsmateriaal voor een leven na de dood en er komen alleen maar steeds meer aanwijzingen bij. In dit artikel concentreren we ons helemaal op het verschijnsel dat in de Engelstalige literatuur bekend staat als drop-in communicators (DIC's). Wat zijn DIC's en waarom zijn ze van belang?

Het woord drop-in communicators, dat verzonnen is door dr. Ian Stevenson, wordt overigens nog wel eens afgekort als drop-ins of DICs. In het Nederlandse taalgebied spreekt men wel van toevallige aanwippers of geesten die toevallig binnen komen vallen. Maar die termen zijn lang niet zo ingeburgerd geraakt zodat we het ook in Nederlandse stukken vaak over drop-in communicators hebben. Goed, tot zover dus de terminologie, maar wat zijn die DIC's nu eigenlijk en waarom zijn ze van belang?

Psychologisch en parapsychologisch belang
Contact zoeken met geliefden die overgegaan zijn, is iets van alle tijden. Vroeger gebeurde dit vooral via sjamanen die in trance zielenreizen maakten naar de geestenwereld. Maar er zijn ook altijd spontane ervaringen voorgekomen waarbij mensen het gevoel kregen dat ze communiceerden met gene zijde. Bijvoorbeeld tijdens dromen of in de vorm van schijnbare toevalligheden die verband lijken te houden met een concrete overledene.
Psychologisch gezien zijn vooral ervaringen met gestorven mensen of dieren die je persoonlijk hebt gekend van groot belang. Zulke ervaringen bieden nabestaanden veel troost en hernieuwde levenslust en bevestigen de band die men met de overledene voelt.
Parapsychologisch gezien ligt dit anders. Eigenlijk zijn zulke ervaringen parapsychologisch gezien bijna alleen interessant als ze nieuwe en correcte informatie bevatten die de nabestaande zelf van tevoren nog niet had. Bijna alle andere ervaringen met postuum contact lijken namelijk verklaard te kunnen worden zonder dat men echt hoeft te geloven in communicatie met overledenen. Bijvoorbeeld door normale psychologische factoren zoals een rouwproces en verlangens naar iemand die hier niet meer is. Zelfs veel paranormale gevallen waarin een medium bijvoorbeeld specifieke gegevens lijkt door te krijgen, kunnen zonder veel moeite verklaard worden door onbewuste telepathie tussen het medium en de nabestaanden. Het wordt pas anders als een medium met nieuwe gegevens aan komt zetten die nog niet eerder bekend waren en daarna wel degelijk blijken te kloppen.

Uiteraard zijn veel parapsychologen zich daarom steeds meer gaan concentreren op ervaringen die je heel moeilijk (of zelfs helemaal niet) kunt verklaren door psychologische factoren of telepathie met de nabestaande. Eén van de meest eenduidige soorten bewijsmateriaal betreft nu de drop-in communicators. Het gaat hierbij om casussen waarbij iemand contact lijkt te krijgen met een totaal onbekende overledene die achteraf echt blijkt te hebben bestaan.

Overigens is het wel denkbaar dat dergelijke ervaringen uiteindelijk dankzij parapsychologisch onderzoek van groot belang worden voor nabestaanden van de drop-in. Zeker als die nabestaanden op de hoogte zijn van psychologische verklaringen bij doorsnee ervaringen met communicatie met overledenen. Beter bewijsmateriaal voor echt contact na de dood is nauwelijks denkbaar!

Enkele voorbeelden
Drop-in communicators zijn minder zeldzaam dan je zou denken, maar tot nu toe is slechts een beperkt aantal casussen ook echt grondig nagetrokken door onderzoekers. Er is waarschijnlijk dus nog heel wat te onderzoeken op dit punt.

- Een casus die door velen als een van de beste wordt beschouwd komt uit IJsland. Het geval draait om het medium Hafstein Bjornsson die in de herfst van 1937 een ruige, grove mannelijke geest doorkreeg. De man was op zoek naar zijn been dat zich in zee zou bevinden. Aanvankelijk vertikte de geest het om zijn naam te noemen. Dit ging maanden zo door totdat er in 1939 een nieuwe aanzitter bij kwam, een vishandelaar en eigenaar van een visfabriek, Ludvik Gudmundsson genaamd. De geest beweerde toen opeens dat Gudmundsson wist waar zijn been gebleven was, aangezien het been zich in zijn huis zou bevinden. Toen de aanwezigen hem waarschuwden dat ze hem niet zouden helpen als hij zijn naam niet zou prijsgeven, vertelde hij (pas weer maanden later) eindelijk dat hij Runolfur Runolfsson had geheten. Zijn bijnaam was Runki geweest en hij was 52 jaar oud toen hij overleed. Hij woonde met zijn vrouw in de buurt van de plaats Sandgerdi. In oktober 1879 was hij een keer stomdronken geworden zodat hij onderweg naar huis bij de zee in slaap was gevallen en uiteindelijk verdronk. Zijn lichaam was aangespoeld en aan stukken gereten door honden en raven. Wat er van zijn lijk over was, werd netjes begraven, met uitzondering van een dijbeen dat een andere route had afgelegd en uiteindelijk in het huis van Gudmundsson was beland. Runki gaf zelf aan dat zijn verhaal bevestigd kon worden door het na te trekken in een oud kerkboek, wat inderdaad het geval bleek. Zelfs het verhaal van het verdwaalde dijbeen bleek overeen te komen met een dijbeen dat was aangespoeld en in het huis waar Gudmundsson inmiddels woonde, bewaard werd, omdat men niet wist van wie het lichaamsdeel was geweest. Men hield uiteindelijk een ceremonie waarbij het dijbeen werd bijgezet in het graf van Runki.
- In een Engelse mediamieke kring rond Tom Harrison kwam een keer een geest op de proppen die zijn volledige naam noemde, James Andrew Fletcher (pseudoniem), en ook nog allerlei andere specifieke details. Zo zei hij dat enig kind was geweest en een hond had gehad, en zelfs dat hij op 6 juni 1941 op 12-jarige leeftijd overleed in de plaats Haverton Hill.
Tom Harrison wist een familie terug te vinden die inderdaad een zoon had gehad met die naam. De jongen was bovendien op de genoemde dag op twaalfjarige leeftijd gestorven.
- Een Braziliaanse spiritistische groep in Sao Paulo kreeg in 1961 onverwachts bezoek van de geest van een officier in opleiding die zich Ruytemberg Rocha noemde. Hij vertelde dat hij tijdens gevechten in 1932 gewond was geraakt aan zijn linkersleutelbeen door een granaatscherf. Hij noemde tevens zijn geboorteplaats en de naam van zijn vader en moeder, van wie hij bovendien een bijnaam noemde. Onderzoeker Hernani Guimaraes Andrade slaagde erin de meeste uitspraken te verifiëren en concludeerde dat echte communicatie met een overledene de meest voor de hand liggende verklaring biedt voor dit geval.
- Tijdens een seance in Toscane (Italië) in 1948 manifesteerde zich opeens een onbekende overledene, Giuseppe Ricardi genaamd. Hij beweerde dat hij priester was geweest in Ohio en dat hij doodgeschoten werd door een krankzinnige vrouw. Men stelde ter plekke vast dat al zijn uitspraken overeenkwamen met de feiten. Er bleek een Joseph (de Engelse versie van Giuseppe) Ricardi te zijn geweest die op 10 maart 1929 werd vermoord. De onderzoekers, waaronder overigens dr. Ian Stevenson, stelden vast dat het medium hoogstwaarschijnlijk niet op de hoogte was van het bestaan van de vermoorde priester.
- In een geval van dr. Alan Gauld, kreeg een groep mensen in Cambridge, die tijdens en na de Tweede Wereldoorlog séances hielden met een ouija-bord, te maken met een toevallige aanwipper. Tijdens een aantal zittingen tussen 1950 en 1952 kwam er een geest door die zichzelf ‘Harry Stockbridge' noemde (pseudoniem). Hij vermeldde dat hij een Second Lieutenant was geweest, verbonden aan de Northumberland Fusiliers, en dat hij op 14 juli 1916 stierf. Hij vertelde ook nog dat hij lang, donker en dun was en grote bruine ogen had gehad. Alan Gauld bestudeerde dit geval enkele jaren later en stelde vast dat er een Second Lieutenant H. Stockbridge vermeld stond in een boek over gevallen officieren uit de Eerste Wereldoorlog. Stockbridge hoorde bij de Northumberland Fusiliers en was volgens het boek op 19 juli 1916 overleden. De onderzoeker controleerde de datum van overlijden bij het Army Records Centre en dit verklaarde dat de juiste datum 14 juli was. Gauld slaagde er ook in om broers van Stockbridge te traceren die verklaarden dat hij inderdaad lang, donker en dun was en grote bruine ogen had. Bovendien wist Gauld normale verklaringen voor dit geval overtuigend uit te sluiten.
Strikt genomen is elke onbekende overledene met een boodschap al een voorbeeld van een drop-in communicator. Maar het gaat wel wat ver om ook boodschappen zonder afzender in die categorie te plaatsen. Om er zeker van te zijn dat er meer in het spel is dan bijvoorbeeld fantasie, is het echt nodig dat men de historische identiteit van de DIC kan verifiëren.

Vinden wat je zelf niet zoekt
Een drop-in communicator komt meestal binnenvallen tijdens een spiritistische seance, terwijl de aanwezigen contact zoeken met geliefden of bekende persoonlijkheden. In zekere zin zou je kunnen spreken van een indringer of stoorzender, van een geest die de orde verstoort om zijn of haar zegje te doen. De aanzitters staan vaak wel open voor DIC's, maar ze vinden het lang niet zo bijzonder als parapsychologische onderzoekers. Ze vinden in feite iets waar ze niet naar op zoek waren en zullen dat in de regel minder belangwekkend vinden dan het 'gewonere' troostrijke contact.
Dat is tegelijk ook wat parapsychologen extra boeit aan drop-ins. Drop-in communicators worden niet verwacht en men is er niet op uit. Terwijl het wel degelijk om historische persoonlijkheden blijkt te gaan, van wie men kan vaststellen dat ze echt geleefd hebben. Ook is normale voorkennis meestal niet toereikend om te verklaren dat de uitspraken van een geest over zijn verleden echt juist zijn.
Het is wel erg vergezocht om in zo'n geval dan toch nog aan iets anders te denken dan aan echte communicatie met overledenen. De mensen die bij de seances betrokken zijn, zijn meestal niet betrokken bij serieus parapsychologisch onderzoek en ze zijn zeker niet primair uit op een wetenschappelijke bewijsvoering.
Bovendien zijn ze helemaal niet persoonlijk betrokken bij de overledene, omdat ze die voor de sessie niet eens kenden! De Amerikaanse filosoof Stephen E. Braude formuleert dat zo: “(drop-in communicators) zijn psychologisch gezien alleen te plaatsen vanuit het perspectief van de communicator”. Hij bedoelt hiermee: vanuit de (bewuste of onbewuste) belangen van de aanzitters slaat de komst van DIC's eigenlijk nergens op.
Bij toevallige aanwippers hebben we daarom naar alle waarschijnlijkheid te maken met daadwerkelijk contact met overledenen. Het lijkt erop dat drop-ins aangetrokken worden tot mensen die 'mediamiek' zijn, zodat ze hun verhaal kwijt kunnen.

Spontane gevallen
De speurtocht naar toevallige aanwippers is per definitie een vorm van veldonderzoek, waarbij onderzoekers op zoek gaan naar spontane ervaringen. Het heeft namelijk weinig zin om experimenten te doen waarbij men de drop-ins als het ware zou uitnodigen om zich te manifesteren tijdens een seance. De bewijskracht van drop-in communicators zit hem nu juist in het feit dat mensen er niet naar op zoek waren. Juist om die reden kun je normale, psychologische en telepathische verklaringen uitsluiten bij dit verschijnsel. Wanneer je een drop-in wilt aantrekken, wordt het denkbaar dat het medium onbewust zelf paranormale informatie verzamelt (door een vorm van helderziendheid) en die verwerkt in een nepgeest. Met andere woorden: er is dan sprake van een duidelijk motief bij de levenden om een soort onbewust toneelspel op te voeren. Bij een echte DIC staat de motivatie van overledenen helemaal centraal en dat maakt ze nogmaals zo ontzettend belangrijk.

Het thema van de onbekende overledene die verifieerbare informatie levert over zijn of haar aardse bestaan, is in het algemeen erg belangrijk binnen de parapsychologie. We komen het niet alleen tegen in het kader van seances en mediumschap, maar bijvoorbeeld ook bij geestverschijningen, sterf- en ziekbedvisioenen en bijna-doodervaringen. Ook hierbij gaat het er telkens om dat we zulke gevallen niet kunnen 'wegverklaren' door psychologische factoren of telepathie.

Literatuur
- Andrade, H.G. (1980). O caso Ruytemberg Rocha. IBPP.
- Braude, S. E. (2003). Immortal Remains. New York: Roman & Littlefield.
- Fontana, D. (2004). Is there an afterlife? O Books.
- Gauld, A. (1982). Mediumship and survival. Londen: Paladin.
- Haraldsson, E., & Stevenson, I. (1975). A communicator of the "drop in" type in Iceland: The case of Runolfur Runolfsson. Journal of the American Society for Psychical Research, 69, 33-59.
- Haraldsson, E., & Stevenson, I. (1975). A communicator of the "drop in" type in Iceland: The case of Gudni Magnusson. Journal of the American Society for Psychical Research, 69, 245-261.
- Ravaldini, S., Biondi, M., & Stevenson, I. (1990). The case of Giuseppe Riccardi: An unusual drop-in communicator in Italy. Journal of the Society for Psychical Research, 56, 257-265.
- Stevenson, I. (1965). New evidence on an important detail in the case of Abraham Florentine. Journal of the American Society for Psychical Research, 59, 47-55.
- Stevenson, I. (1970). A communicator unknown to medium and sitters. Journal of the American Society for Psychical Research, 64, 53-65.
- Stevenson, I. (1973). A communicator of the "drop in" type in France: The case of Robert Marie. Journal of the American Society for Psychical Research, 67, 47-7

Dit artikel werd gepubliceerd in Paraview, jaargang 13, nummer 2, mei 2010, blz. 18-20.

Onderstaande satirische videoclip gaat strikt genomen niet over drop-in communicators, maar maakt wel duidelijk hoe onvoorstelbaar paranormale mediamieke boodschappen voor velen zijn.





Contact: titusrivas@hotmail.com