Titel

Een hedendaagse extinctiethese: Mortal minds van Gerald Woerlee

Geplaatst door

Titus Rivas   (publicatiedatum: 19 August, 2009)

Samenvatting

Kritische recensie van het boek Mortal Minds van Gerald Woerlee door Titus Rivas.


Tekst


Een hedendaagse extinctiethese: Mortal minds van Gerald Woerlee

door Titus Rivas

Samenvatting
Mortal Minds van anesthesioloog Gerald Woerlee is een goed geschreven, helder geformuleerd en zakelijk pleidooi voor de zogeheten extinctie-these, de theorie dat er geen onsterfelijke ziel en geen leven na de dood bestaan.
Drs. Woerlee stelt de posities van zijn opponenten echter consequent verkeerd voor. Hij verwart al dan niet aannemelijke skeptische hypothesen met sluitende bewijzen voor zijn skeptische visie. En hij gebruikt bijna uitsluitend skeptische bronnen over empirisch bewijsmateriaal tegen zijn theorie, zonder gedetailleerd in te gaan op de harde kern van dit materiaal.
Het boek biedt desondanks interessante wetenswaardigheden en kan gebruikt worden als bron over skeptische misvattingen. Het bevestigt dat skeptici in het algemeen niets kunnen beginnen met parapsychologische fenomenen.

Inleiding
Mensen die belangstelling hebben voor paranormale verschijnselen, stuiten vroeg of laat op het fenomeen van de zogeheten skeptici. Dit zijn doorgaans ontwikkelde lieden die beweren zonder vooringenomenheid kennis te hebben genomen van de parapsychologische literatuur. In de praktijk wijzen de meeste skeptici het bestaan van paranormale verschijnselen echter al bij voorbaat af, waardoor ze ook wel bekend staan als debunkers. Iedereen die het niet met deze destructieve aanpak eens is, verdient het volgens veel skeptici als irrationeel of regelrecht krankzinnig te worden aangemerkt. Er is echter ook een aantal skeptici dat in essentie dezelfde methode hanteert, maar zonder daarbij ook nog hun opponenten persoonlijk af te willen branden. Een voorbeeld hiervan lijkt de in Australie opgegroeide anesthesioloog drs. Gerald M. Woerlee, werkzaam in maatschapverband in het Rijnland Ziekenhuis in Leiderdorp. In zijn prettig leesbare Mortal Minds: a biology of the soul and the dying experience richt deze auteur zich volledig op de te bespreken onderwerpen, in plaats van denigrerend op de man te spelen.
Woerlee is een voorstander van de zogeheten extinctie-these, dat wil zeggen de theorie dat er geen onsterfelijke ziel en dus ook geen leven na de dood bestaat. Deze theorie bestaat in feite al duizenden jaren, en kwam onder meer al voor bij de Griekse en Romeinse volgelingen van Epicurus en bij klassieke materialistische Indiase en Chinese filosofen. Sedert de Verlichting heeft de extinctie-these opgeld gedaan in geleerde westerse kringen, doordat wetenschappelijk en rationeel denken daarbinnen hoe langer hoe meer gelijkgesteld werd aan het wijsgerig materialisme. In de seculiere, 'rationalistische' humanistische traditie wordt zo van oudsher ook getracht een menswaardig en positief wereldbeeld te formuleren waarin de realiteit van een hiernamaals wordt verworpen.

In dit artikel zal ik beknopt stilstaan bij Woerlees betoog in Mortal Minds. Overigens is dit geen zware klus voor me geweest, doordat de auteur zijn argumentatie steeds zeer helder en overzichtelijk presenteert en bovendien zo vriendelijk is geweest om mij per e-mail nog wat extra informatie te verschaffen, waarvoor bij dezen mijn dank.

Argumenten
Het leeuwendeel van Mortal Minds bestaat uit een bespreking van de argumenten van voorstanders van de theorie dat er een leven na de dood is. De manier waarop de auteur deze argumenten uiteenzet is zoals gezegd glashelder, maar met alleen helderheid kom je er nog niet in intellectuele discussies.
Gerald Woerlee stelt de argumenten van zijn tegenstanders voor een belangrijk deel fundamenteel verkeerd voor. Zo maakt hij van de stelling dat de ziel het lichaam bezielt, een stelling dat het lichaam in de biologische zin een ziel nodig heeft om te kunnen leven (hoofdstuk 5). Daar brengt hij vervolgens o.a. tegenin dat afzonderlijke organen ook los van een lichaam in leven gehouden kunnen worden. Het idee dat de ziel het lichaam in leven houdt is echter nog iets anders dan de notie dat er een ziel nodig is opdat een mens bij bewustzijn is. De eerste gedachte kwam vroeger zeker vaak voor bij aanhangers van de gedachte van een onsterfelijke ziel, maar sinds Descartes wordt er terecht een veel scherper onderscheid gemaakt tussen lichamelijk leven en geestelijk leven. Met andere woorden, juist in wetenschappelijke discussies over een leven na de dood, hoort de stelling dat er een ziel nodig is voor puur lichamelijk leven tegenwoordig geen (of nauwelijks een) rol te spelen.
Iets dergelijks geldt wanneer Woerlee doet alsof aanhangers van de onsterfelijkheidstheorie uitgaan van een ziel die op geen enkele manier beinvloed kan worden door het brein (hoofdstuk 6). Bijna alle hedendaagse aanhangers geloven in werkelijkheid in een wisselwerkingtussen geest en hersenen, zodat ook dit een verkeerde voorstelling van zaken is. Overigens stelt Woerlee zelfs dat wereldreligies beweren dat er geen somatogene invloeden op de geest bestaan, terwijl er bijvoorbeeld in de Bijbel meer dan eens melding wordt gemaakt van dronkenschap. Abusievelijk interpreteert hij ook een religieuze uitspraak over de onaantastbaarheid van de ziel op deze manier (blz. 67). Terwijl de uitspraak niet gaat over het bewustzijn maar over het subject van het bewustzijn (het 'ik'). Ook al worden we stomdronken als we teveel drinken, we blijven nog steeds dezelfde persoon, hetzelfde subject. In die zin kan de dronkenschap ons als geestelijk subject niet deren, want hoe dronken we ook worden, we blijven onszelf. We raken hier aan het thema van het (personalistisch) substantialisme, dat volledig onbesproken blijft in Woerlee's boek (Rivas, 2003b).

Dergelijke misverstanden komen wellicht primair voort uit een gebrek aan basale filosofische scholing bij de auteur. Dit wordt ook gesuggereerd door de vreemde opmerking dat filosofen wel van alles kunnen beweren, maar dat ze nu eenmaal geen rekening zouden houden met fysiologische data! We zouden dit gerust mogen omkeren door te zeggen dat Woerlee zelf te weinig kennis heeft genomen van analytische filosofie, terwijl veel van zijn werk in de kern juist op de eerste plaats met filosofie te maken heeft (Rivas, 2003b).

Helaas geldt deze kritiek ook voor zijn bespreking van paranormale ervaringen, waarnemingen van aura's en uittredingen. Woerlee heeft hierbij blijkens de referenties bijna uitsluitend gebruik gemaakt van skeptische bronnen en gaat niet in op concrete parapsychologische onderzoekingen.
Wat betreft paranormale ervaringen stelt hij dat hier nog steeds geen betrouwbaar bewijs voor is. Hij weidt echter niet nader uit over argumenten van parapsychologen. Gezien zijn verkeerde voorstelling van de survival-theorie, wekt dit niet bepaald vertrouwen bij de geinformeerde lezer. Maar zelfs als zijn positie werkelijk goed onderbouwd was, zou de lezer toch recht hebben op een veel gedetailleerdere ontkrachting van de argumenten van voorstanders.

Ook logisch laat Woerlee steekjes vallen als hij nu eens zegt dat er geen sluitend bewijs voor het paranormale bestaat, en dan weer dat er helemaal geen bewijsmateriaal voor bestaat (hoofdstuk 7 en verder). Geen sluitendbewijs is immers bepaald iets anders dan helemaal geen bewijsmateriaal. Iets dergelijks geldt als hij eerst stelt dat er waarschijnlijk geen paranormale waarnemingen bestaan, en later domweg dat er (zeker) geen paranormale waarnemingen bestaan. Voorts doet hij alsof hij precies zou weten hoe paranormale waarneming zou werken, als deze -anders dan hij gelooft- echt zou bestaan. Doven zouden er bijvoorbeeld net zo gemakkelijk hun toevlucht toe kunnen nemen als tot de overblijvende normale zintuigen. Er is echter geen enkele parapsycholoog die beweert dat paranormale waarneming exact hetzelfde zou werken als de bekende normale zintuigen, of dat men er zo maar naar believen bewust over zou kunnen beschikken. Opnieuw stelt Woerlee de positie van zijn opponenten dus fundamenteel verkeerd voor. Dat gebeurt in een volgend hoofdstuk nog eens, waar hij doet alsof het bestaan van voorschouw impliceert dat mensen dit vermogen vrijelijk moeten kunnen benutten bij het gokken (hoofdstuk 8)!

Aura's en uittredingen (hoofdstuk 9 t/m 13) worden eveneens zonder serieuze aandacht voor bewijsmateriaal geinterpreteerd als bijverschijnselen van puur fysiologische processen. Ook hierbij verwart Woerlee in elk geval qua formulering een hypothese met een onomstotelijke waarheid.

De combinatie van een foutieve voorstelling van de posities van opponenten met het negeren van empirisch bewijsmateriaal dat ingaat tegen de eigen theorie komt steeds weer terug. Daardoor mag het geen verbazing wekken dat Woerlee ook bijnadoodervaringen terugvoert tot bijverschijnselen van verstoorde hersenprocessen. Dit vormt ook het enige uitgangspunt voor zijn bespiegelingen over wat mensen doormaken als ze sterven. Geen woord over Pim van Lommel (Van Lommel et al, 2001) of Pam Reynolds (Smit, 2003) bijvoorbeeld. Het is dan ook niet te hopen dat BDE-ers op hun zoektocht naar goede literatuur over bijnadoodervaringen, als eerste op dit boek stuiten. Het zou hen op het verkeerde been kunnen zetten, en in theorie zelfs een deel van hun eigen positieve interpretatie kunnen aantasten. Ik had naief genoeg gehoopt dat een medicus juist dit onderwerp daarom eerlijker (Smit, 2003; Rivas, 2003a) zou belichten.

Inhoudelijke manco's
Woerlee heeft met dit boek aangetoond zeer goed en helder te kunnen schrijven, maar inhoudelijk heeft hij zijn werk niet best gedaan. Hij noemt voorstanders nauwelijks bij naam en negeert bijvoorbeeld al het bewijsmateriaal voor reincarnatie (Stevenson, 2000; Rivas, 2000) of verschijningen (Rivas, 2003c). Hij stelt ook dat mensen tijdens uittredingen nooit waargenomen zouden worden door derden (Rivas, 2003c).
Niemand is verplicht om een uitputtend overzicht te bieden om uberhaupt over een bepaald onderwerp te mogen schrijven, maar dergelijke omissies en fouten zijn niet te rechtvaardigen. Deze tekortkomingen worden overigens enigszins goedgemaakt door vermeldingen van serieus onderzoek naar bijnadoodervaringen op zijn websites, maar die doen anderzijds juist weer vermoeden dat de auteur zelf ook beseft dat de zaken tenminste iets ingewikkelder liggen dan hij in Mortal Minds doet voorkomen.

Het boek sluit af met manieren waarop iemand die zelf de dood niet overleeft, toch in zekere zin nog 'onsterfelijk' kan zijn, bijvoorbeeld in de vorm van herinneringen van nabestaanden of roem (hoofdstuk 19). Hij verkondigt hierbij een credo dat we al veel langer kenden van materialistische vrijdenkers. Het is jammer dat Woerlee het zelfs nodig vindt om de theorie van een overleven als negatiever neer te zetten dan de extinctie-these. Eeuwige onsterfelijkheid zou uiteindelijk leiden tot eeuwige verveling, doordat een persoonlijke ziel zich in essentie nooit verder zou kunnen ontwikkelen dan hoe hij was tijdens zijn aardse leven (ontwikkeling zou namelijk leiden tot verlies van persoonlijke identiteit). Deze curieuze gedachte wordt opnieuw gepresenteerd als onderdeel van de survival-these, terwijl de voorstanders daarvan bijna per definitie uitgaan van een persoonlijke evolutie (met behoud van identiteit)!

Waarde van het boek
Mortal minds vertoont ernstige gebreken die bijna inherent bij de skeptische (debunkers-) methode lijken te horen. Kenners van het onderzoek naar survival hadden ook niet anders kunnen verwachten. De theorie van een persoonlijk overleven na de dood staat wetenschappelijk gezien namelijk sterker dan ooit, zodat alleen het negeren, verdraaien of onderschatten van bewijsmateriaal tot een andere conclusie kan leiden. Dat slechts nog een klein gedeelte van de academische gemeenschap dit openlijk erkent, doet hier niets aan af.
Wat filosofische onderbouwing betreft heeft dit boek niets te bieden, maar ook dit ziet men maar al te vaak bij skeptische auteurs.
De boodschap van dit boek is dan ook alleen interessant voor 'gelovigen' die de extinctie-these al aanhingen, zoals materialistisch georienteerde vrijdenkers en humanisten. Collega-skeptici zullen Woerlee's werk ongetwijfeld verwelkomen, als een verfrissende preek voor eigen parochie. Hoewel sommige debunkers zich daarbij misschien zullen storen aan het in hun optiek waarschijnlijk schrijnend gebrek aan persoonlijke aanvallen onder de gordel.
Toch komen er voor een ruimer publiek ook interessante wetenswaardigheden in dit boek voor, zoals dat het intreden van de lichamelijke dood samenvalt met het moment waarop de activiteit in de hersenstam definitief uitvalt (Hoofdstuk 2).
Bovendien kan het boek voor niet-skeptici dienst doen als bron over misvattingen die er bestaan rond de belangrijkste stellingen van aanhangers van de theorie van een leven na de dood.
Tot slot bevestigt het dat skeptici werkelijk niets kunnen aanvangen met parapsychologie. In zekere zin is dat verheugend, want het bewijsmateriaal voor paranormale verschijnselen is hoe dan ook indrukwekkend te noemen. Alleen als iemand daar niet aan wil, kan hij in een treurige skeptische theorie als die van Woerlee meer zien dan een allang achterhaalde materialistische waan. Elk afzonderlijk paranormaal verschijnsel is een onontkoombare ontkrachting van het skeptische wereldbeeld.

Referenties
- Lommel, P. v., Wees, R. v., Meyers, V., & Elfferich, I. (2001). Near-death experience in survivors of cardiac arrest: a prospective study in the Netherlands. The Lancet, 358, 9298, 2039-2044.
- Rivas, T. (2000). Parapsychologisch onderzoek naar reincarnatie en leven na de dood. Deventer: Ankh-Hermes.
- Rivas, T. (2003a). De theoretische interpretatie van bijnadoodervaringen. Terugkeer 14(3), 11-14. (Iets uitgebreide herdruk van een artikel in Tijdschrift voor Parapsychologie en vrije vertaling van een oorspronkelijk engelstalig artikel in The Journal of Religion and Psychical Research.)
- Rivas, T. (2003b). Geesten met of zonder lichaam: pleidooi voor een personalistisch dualisme. Delft: Koopman & Kraaijenbrink.
- Rivas, T. (2003c). Uit het leven gegrepen: beschouwingen rond een leven na de dood. Delft: Koopman & Kraaijenbrink.
- Smit, R.H. (2003). De unieke BDE van Pamela Reynolds (Uit de BBC-documentaire The Day I Die). Terugkeer, 14 (2).
- Stevenson, I. (2000). Bewijzen van reïncarnatie. Deventer: Ankh-Hermes.
- Woerlee, G.M. (2003). Mortal Minds: a biology of the soul and the dying experience. Utrecht: De Tijdstroom.
- Woerlee, G.M. Mortal Minds, Near-Death Experiences

Met dank aan Gerald Woerlee, Rudolf Smit, Anny Dirven en Chris Canter

Dit artikel verscheen in Terugkeer, 15e jaargang, voorjaar 2004, nr. 1, 23-25 en werd later nog eens gepubliceerd in Reflectie, nummer 1-2, jaargang 1, september 2004, blz. 34-36.

Contact: titusrivas@hotmail.com