Skeptische verhalen; de disproportionele kritiek van een pseudoskepticus
Geplaatst door
Titus Rivas (publicatiedatum: 19 August, 2009)
Samenvatting
Scherpe analyse door Titus Rivas van de disproportionele kritiek van Rob Nanninga op zijn boek Parapsychologisch onderzoek naar reïncarnatie en leven na de dood.
ROB NANNINGA HEEFT ONLANGS (IN SEPTEMBER 2000) EEN SKEPTISCHE RECENSIE GESCHREVEN VAN MIJN BOEK "PARAPSYCHOLOGISCH ONDERZOEK NAAR REÏNCARNATIE EN LEVEN NA DE DOOD". AANVANKELIJK LEEK HIJ REDELIJK, MAAR DAARNA BLEEK HIJ TOCH EEN ECHTE SKEPTICUS. Toevoeging uit 2009: Ik heb de vorige url van dit stuk al jaren geleden doorgegeven aan Stichting Skepsis, maar deze heeft verzuimd haar aan te passen. Een zoveelste bewijs voor haar bereidheid open te staan voor redelijke kritiek. De discussie met de pseudo-skeptici is voor mij definitief gesloten. Dit artikel werd oorspronkelijk gepubliceerd op de verdwenen website Kritisch en heeft daarna jaren op geocities.com gestaan. Het werd in augustus 2009 verplaatst naar txtxs.nl.
Rob Nanninga is een kopstuk binnen de Nederlandse skeptische kringen, vooral bekend geworden door het boek "Parariteiten". Als zodanig heeft hij zich ook gewaagd aan een recensie van mijn boek "Parapsychologisch onderzoek naar reïncarnatie en leven na de dood" (Deventer: Ankh-Hermes, 2000). Aanvankelijk lijkt Rob Nanninga, anders dan ik gewend ben van lieden die zich skeptici noemen, echt redelijk in zijn kritiek. Hij haalt zowaar enkele slordigheden uit mijn boek, met name dat ik ten onrechte schrijf dat de hoofdpersoon uit het Indiase geval Uttara/Sharada in haar huidige leven nooit Bengaals geleerd had. Terwijl ze weliswaar voor zover we weten inderdaad geen Bengaals had leren spreken, maar wel enigszins had leren lezen. Overigens doelde ik wel degelijk op het spreken van Bengaals en niet op het lezen (en bovendien komt mijn weergave overeen met die in menig ander boek), maar dat had ik daar dan inderdaad wel expliciet bij moeten zetten. Iets voor een heruitgave van mijn boek dus. Parapsychologen pretenderen nu eenmaal - anders dan veel skeptici - meestal niet dat ze onfeilbaar zijn. Even verderop in zijn recensie begaat Nanninga zelf echter ook een paar flinke slordigheden, bijvoorbeeld waar hij spreekt van mogelijke ouderparen die de hoofdpersoon in mijn geval Christina voorafgaand aan het huidige leven te zien zou hebben gekregen, terwijl dit slechts ging om mogelijke moeders of individuele ouders. Nanninga beticht me er overigens ook al ten onrechte van niet in te gaan op het recente onderzoek van Stevenson en Schouten terwijl ik daar dus wel bij stil heb gestaan (blz. 148-149). Er is geen sprake van dat ik dit alleen maar "noem", zoals Nanninga slordig beweert. Ook behandelt hij wijselijk mijn algemene kritiek op skeptici niet inhoudelijk, maar doet die af met een los citaat.
De boekbespreking behandelt voorts met duidelijke instemming enkele gevallen binnen mijn reïncarnatieonderzoek waarover ik geconcludeerd heb dat ze verklaard moeten worden door een psychologische in plaats van parapsychologische hypothese. Wanneer mijn expliciet gemaakte reconstructies en interpretaties leiden tot een negatieve conclusie over een bepaald geval is Nanninga er duidelijk erg mee in zijn sas. Maar als mijn al even expliciete reconstructies leiden tot een verklaring van een geval in termen van reïncarnatie is het skeptische vuur in de recensent niet langer te stuiten. Ik zou er een merkwaardige logica op nahouden en zelfs mijn verstand verloren hebben zodra ik over bepaalde Nederlandse gevallen aangeef dat ik daarvoor een reïncarnatiehypothese plausibel vind in het licht van de internationale literatuur op dit gebied. Nanninga rukt verschillende zaken opeens volledig uit hun verband zodat niet duidelijk wordt waarom ik bepaalde conclusies trek en die conclusies zo inderdaad uit de lucht lijken te vallen. Hierdoor lijk ik natuurlijk opeens de goedgelovigheid zelve. Hij miskent dat mijn reïncarnatiehypothese voor bepaalde Nederlandse gevallen van mogelijke herinneringen aan vorige levens direct en expliciet steunt op de veel sterkere gevallen van Stevenson en zijn collega's die een zelfde grondstructuur vertonen. Hij gaat zelfs zover te stellen dat alleen verifieerbare gevallen parapsychologisch interessant zouden zijn en impliceert daarmee dat overeenkomsten tussen verifieerbare en onverifieerbare gevallen bij voorbaat wetenschappelijk van geen enkel belang zouden zijn. Daarmee gaat hij volgens mij in tegen een elementair wetenschapsfilosofisch principe dat in allerlei andere contexten voortdurend wordt toegepast.
Onze recensent staat met name stil bij het door mij gereconstrueerde woord "releyenta" (of "releyente") in het geval van het joodse meisje S.: "Volgens een deskundige die ik raadpleegde zou je 'releyenta' met enige fantasie als 'herlezing' of 'herinterpretatie' kunnen vertalen, maar niet als 'voorlezer'."
Daarbij doelt hij waarschijnlijk (opnieuw verrassend slordig) op een gereconstrueerd woord "releyenda" (dus met een D, niet met een T) naar analogie met "leyenda". Dit woord is echter afgeleid van hetzelfde bestaande werkwoord "releer" als mijn eigen reconstructie. Bovendien is mijn eigen reconstructie zoals ik in eindnoot 86 (eindnoten zijn alleen interessant voor nauwkeurige lezers) vermeld goedgekeurd door een Spaanse native speaker die ook nog een ervaren tolk/vertaler is geweest! Het werkwoord "releer" betekent daarbij niet alleen herlezen of overlezen, maar ook opnieuw lezen wat er geschreven staat, en kan daarmee, in tegenstelling tot wat Nanninga denkt, ook gebruikt worden om het opnieuw voorlezen van iets aan te duiden. Het is namelijk afgeleid van "leer" dat lezen, maar ook voorlezen en zo bijvoorbeeld ook het geven van een lezing kan aanduiden. Op de foutieve conclusie van genoemde deskundige baseert scepticus Rob Nanninga zijn wel erg vergaande oordeel dat mijn reconstructie niet meer is dan een wilde speculatie en zelfs dat men ernstig aan mijn verstand moet twijfelen.
Na de verschijning van mijn boek is het alleen maar aannemelijker geworden dat mijn reconstructie wel degelijk ergens op slaat. Het Spaanse werkwoord "releer" (herlezen) is afgeleid van het Latijnse "relegere". Dit woord is vaak gezien als de oorsprong van het Latijnse zelfstandige naamwoord religio, dat oorspronkelijk dan de nauwkeurige studie van (heilige) teksten zou hebben betekend door deze steeds weer te herlezen. Ook in een specifiek occult, alchemistisch verband werd dit woord "relegere" gebruikt, namelijk om te wijzen op het belang van de herhaaldelijke lezing van occulte, esoterische teksten om je zo de betekenis ervan beter eigen te maken. De gebiedende wijs "relege" maakt zelfs deel uit van een motto in de alchemistische verhandeling Mutus Liber uit 1677: "ORA, LEGE, LEGE, LEGE, RELEGE, LABORA ET INVENIES", dat wil zeggen: "Bid, Lees, Lees, Lees, Herlees, Werk en je Zult Vinden." Op een Spaanstalige site over het lezen van de Thora is sprake van: "la obligación de repasar constantemente y releer la Torá", d.w.z.: "de plicht om de Torah steeds weer door te nemen en te herlezen". Ook ben ik er inmiddels achter dat de vorm "rileggente" van het Italiaanse werkwoord "rileggere" (net als "releer" afgeleid van relegere en met dezelfde betekenis) een bestaand woord is. Overigens bestaat er in het Spaans naast het woord "leyente" (lezer) ook nog het woord "lector". "Releyente" komt niet voor in de woordenboeken die ik heb geraadpleegd, maar "relector" heb ik wel teruggevonden. "Lector" schijnt zelf inmiddels populairder te zijn geworden dan "leyente".
Is mijn reconstructie dan echt niets meer dan een wilde speculatie? Zoals ik al zei vind ik dat te onaannemelijk en daarom dat ik schreef dat naar mijn mening de overeenkomsten tussen (dit gedeelte van) het verhaal van het meisje S. en de bekende geschiedenis (specifieker: de symboliek van een levensboek) geen toeval kunnen zijn. Nanninga miskent in ieder geval volledig dat er in het algemeen wel degelijk verscheidene op zijn minst hoogst merkwaardige overeenkomsten tussen mijn reconstructies in dit geval en de historische werkelijkheid bestaan. Overeenkomsten die ik zelf nou eenmaal echt te toevallig vind, maar die Nanninga simpelweg had kunnen verwerpen als te weinig gefundeerd, in plaats van zomaar te stellen dat ik mijn verstand verloren ben.
Toevoeging uit juni 2002
Rob Nanninga heeft zowaar deze reactie op zijn recensie ontdekt en er inmiddels ook op gereageerd (onder zijn recensie online). Hij reageert alleen op mijn opmerkingen over zijn analyse van mijn onderzoek van het geval S. Zo zegt hij het volgende: "In zijn boek schreef Rivas (p. 140): 'Het woord "releyenta" geeft iemand aan die dingen leest die geschreven staan'. Hij veronderstelt dat het woord is afgeleid van het werkwoord 'releer' dat 'voorlezen' kan betekenen. De deskundige die ik raadpleegde (afgestudeerd in de Spaanse taal- en letterkunde en werkzaam als vertaler) kon deze betekenis echter in geen enkel woordenboek vinden. 'Voorlezen' is volgens haar 'leer en voz alta' en 'releer' betekent 'herlezen' of 'overlezen'."
Mijn reactie hierop is dat 'leer' waarvan 'releer' is afgeleid ZELF al voorlezen kan betekenen (d.w.z. ook zonder "en voz alta", dat letterlijk "hardop" betekent)! Normaal gesproken zou 'releer' in ieder geval ook "opnieuw voorlezen" kunnen betekenen. Wat mij inderdaad aangerekend kan worden is dat ik het bijwoord "opnieuw" in mijn boek slordig genoeg heb weggelaten (mogelijk door een onbewuste associatie met het Nederlandse woord "reciteren"), maar dus niet dat ik ten onrechte ook "voorlezen" noem.
Nanninga vervolgt: "Rivas vermeldt dat zijn reconstructie is 'goedgekeurd' door een 'Spaanse native speaker die ook nog een ervaren tolk/vertaler is'. In de betreffende voetnoot (die ik wel degelijk had gelezen) staat echter alleen dat de vorm 'releyenta' volgens Pablo Campo 'denkbaar is binnen het Spaans'. Het is mij niet duidelijk wat daarmee is 'goedgekeurd'. Heeft er vroeger een woord releyenta' bestaan? Om daar iets over te kunnen zeggen moet je verstand hebben van Oudspaans, maar Rivas vermeldt niet dat zijn 'native speaker' op dit terrein deskundig is."
Mijn reactie: Het oude woord 'leyente' lijkt zoals gezegd tegenwoordig op de terugtocht, maar bestaat ook nu nog in het Spaans naast het gangbaardere 'lector'. 'Leyente' is afgeleid van 'leer' en 'releyenta' of correcter nog 'releyente' (zie eindnoot 86 van mijn boek) heb ik naar analogie daarvan afgeleid van 'releer'. Wat goedgekeurd is door mijn eigen deskundige is dan ook niet het bestaan van dit woord, maar de taalkundige correctheid van mijn afleiding! Ik wek dus nergens de indruk dat het voorkomen van het woord zou zijn aangetoond. Je hoeft trouwens geen linguïst te zijn om in te zien dat als 'leyente' afgeleid kan worden van 'leer', de afleiding 're-leyente' van re-leer nou niet bepaald "wild" te noemen is. Dit geldt zowel voor het in veel opzichten onveranderde 17e eeuwse Spaans als voor het huidige Spaans. (Zie ook nog mijn onderstaande toevoeging van juli 2002.)
Nanninga stelt vervolgens: "Rivas schrijft verder: 'Nanninga miskent in ieder geval volledig dat er wel degelijk verscheidene op zijn minst hoogst merkwaardige overeenkomsten tussen mijn reconstructies in dit geval en de historische werkelijkheid bestaan. Overeenkomsten die ik zelf nou eenmaal echt te toevallig vind, maar die Nanninga simpelweg had kunnen verwerpen als te weinig gefundeerd, in plaats van zomaar te stellen dat ik mijn verstand verloren ben." Deze zogenaamde overeenkomsten zijn door Rivas zelf gecreëerd. Het begint er al mee dat hij 'Rilliyanta dela Salomon' verandert in 'releyenta de la sabiduria de Salomon'. S. had het volgens haar moeder over een vrouw in de andere wereld die dingen voor joden en christenen opschreef, maar daarin wil Rivas de Hogepriesteres uit de Rider-variant van de tarot zien. S. beweerde dat ze in Macchu Picchu was gewurgd, maar volgens Rivas werd ze waarschijnlijk in Lima op de brandstapel gezet. Kortom: hij stelt zijn fantasie boven de feiten."
Mijn reactie daarop is dat mijn reconstructies (want dat zijn het dus en zo heb ik ze zonder uitzondering expliciet gepresenteerd) in ieder geval niet zo idioot zijn als Nanninga zijn lezers wil laten geloven, maar stuk voor stuk onderbouwd worden in mijn boek. Het woord "sabiduría" doet er, anders dan Nanninga doet voorkomen, inhoudelijk verder niet toe, maar ik heb het slechts genoemd om de mogelijke leemte tussen "la" en "Salomon" op een plausibele manier op te vullen. Het speelt verder dus geen rol in de totale analyse, zoals bijvoorbeeld blijkt op bladzijde 144 van mijn boek. Het is voorts helemaal mijn intentie niet geweest om de Hogepriesteres te projecteren op de vrouw die S. beschrijft, maar ik wijs uitsluitend op grote overeenkomsten qua gebruikte symboliek. De 'Hogepriesteres' zit doorgaans tussen de pilaren van een tempel die regelmatig wordt geïdentificeerd als de Tempel van Salomo en zij houdt daarbij een boek, dat volgens bepaalde versies de Thora voorstelt, op haar schoot. Bij sommige versies is het boek geopend als om er in te lezen, in andere versies is het opgerold zoals een rol perkament. De Hogepriesteres staat volgens bepaalde interpretaties nu eenmaal (net zoals het beeld van de vrouw die S. noemt lijkt te doen) echt voor een soort kosmisch geheugen waarin alles opgetekend zou staan. Dat ik dit symbool erbij heb gehaald komt dus uitsluitend omdat de omschrijving van S. mij daar zelf aan deed denken. Het is wel een opmerkelijke link, maar daarmee nog niet zomaar onzinnige fantasie. De Tarot is volgens sommigen voor een belangrijk deel geïnspireerd door de Kabbalah, en deze opvatting komt zeker in de Rider-Waite variant tot uiting. Bijna alle overige termen die S. noemde over het hiernamaals leken ook al verband te houden met de Kabbalah, zodat de link zelfs nog veel minder vergezocht is dan Nanninga ons wil laten geloven. In Lima werd voorts in het jaar na het door S. genoemde een unieke massa-executie van joodse ketters doorgevoerd. In ieder geval werd de helft van de ter dood veroordeelden in deze plaats alvorens te worden verbrand eerst gewurgd, wat ik nota bene expliciet vermeld heb op blz. 143 van mijn boek! Als ik diverse sites mag geloven, gold wurging voor verbranding zelfs voor alle joden die een "bekentenis" aflegden. Aangezien er bij de ondervraging van verdachten nogal eens marteling werd toegepast, is het dan bij voorbaat al niet bepaald onaannemelijk dat veel veroordeelden inderdaad "bekenden" en dus eerst werden gewurgd. Noemen we zoiets nu echt niet meer dan wilde fantasie of gaat het gewoon om een geïnformeerde en daarmee zeker toelaatbare, hoewel natuurlijk feilbare vorm van speculatie?
Waarom zou het krankzinnig zijn om het opmerkelijk te vinden als een interpretatie in diverse opzichten overeen blijkt te komen met de historische realiteit? Waarom moet je gek zijn om het merkwaardig te vinden dat er een jaar na het jaar genoemd door S. in de regio die je als onderzoeker zelf eerst (van tevoren) in verband hebt gebracht met haar uitspraken, een executie plaats heeft gehad van het type dat je van tevoren als een mogelijke interpretatie van haar uitspraak over wurging had geopperd? (Dat was namelijk de volgorde; zoals ik in mijn boek aangeef heb ik historicus Drs. Pieter van Wezel van tevoren zelf gevraagd naar een dergelijke executie te zoeken.)
Waarom ik "Macchu Picchu" opvat als een soort label voor Peru als geheel, licht ik ook in mijn boek toe. Zoals ik aangeef in mijn boek, gebruikte S. namelijk het woord "Warsaw" als aanduiding voor de plaats waar ze gedood werd tijdens de Holocaust en lijkt ze daarbij gruwelen in een concentratiekamp te beschrijven. Daarom had ik dit woord al als mogelijk pars pro toto opgevat voor Polen. Dit alles hangt samen met het feit dat (a) het geval als geheel zeker een grondstructuur lijkt te vertonen die overeenkomt met die van geverifieerde gevallen op dit gebied en (b) er genoeg reden lijkt te zijn om aan te nemen dat het geval authentiek is. Zoals ik boven reeds heb vermeld, is het daarmee (dus niet los daarvan) m.i. voor iemand die de reïncarnatiehypothese hanteert zoals ik geoorloofd om het verhaal als geheel als authentieke herinneringen aan vorige levens te beschouwen en daarom ook om te trachten het verhaal zoveel mogelijk in verband te brengen met historische feiten. Een dergelijke interpretatie heb ik ook toegepast op Macchu Picchu, zoals Nanninga ook weer ongetwijfeld gelezen zal hebben. Het siert hem dan niet direct om te doen alsof ik zomaar een (krankzinnige) sprong maak van Macchu Picchu naar Lima. Alsof dit dus geen kwestie van een al dan niet (te) gewaagde reconstructie, maar van regelrechte waanzin aan mijn kant zou zijn. Stellen dat een reconstructie onjuist of onaannemelijk is, is immers nog iets heel anders dan stellen dat het überhaupt krankzinnig is om S.'s uitspraken op te vatten als berustend op vertekende herinneringen. Dat zou m.i. alleen krankzinnig zijn als we zeker wisten (of zouden moeten weten) dat haar uitspraken hoe dan ook niet op herinneringen berusten. Daar pleit mijns inziens zoals gezegd het een en ander tegen.
Het is natuurlijk zeker denkbaar dat de concrete reconstructie die ik in mijn boek noem niet juist is, maar het is nog steeds ook wel degelijk denkbaar dat ze dat wel is. Ik ga uit van een interpretatie waarbij de fouten in het verhaal van S. te maken kunnen hebben met associatieve labelling. Dit proces komt namelijk wel vaker voor bij herinneringen. Een reconstructie in termen van de reïncarnatiehypothese is alleen bij voorbaat krankzinnig als die reïncarnatiehypothese dat zelf is. Noch Rob Nanninga noch zijn collega Jan Willem Nienhuys zijn er in geslaagd om - binnen Skepter of daarbuiten - de reïncarnatiehypothese (als interpretatie van sterke gevallen) zelf overtuigend onderuit te halen, zodat ze wat dit betreft hoe dan ook een probleem hebben.
Zoals zelfs Rob Nanninga nog zal begrijpen, zal juist iemand die bij zijn verstand is geen genoegen nemen met een typering van het opstellen van een (eventueel te) gewaagde interpratie als uiting van pure krankzinnigheid.
Feiten en hun interpretatie
De overeenkomsten tussen een mogelijke interpretatie van in ieder geval een deel van de uitspraken van S. en historische feiten zijn en blijven in mijn optiek opmerkelijk, zeker bezien binnen het geval als geheel, zonder dat ik door die inschatting (daar gaat het immers om) opeens voor gek verklaard zou moeten worden. Er is pertinent geen sprake van dan ik mijn "fantasie boven de feiten stel". Dat zou opgaan als ik de feiten uit het oog verlies, terwijl dat alleen al daarom niet zo kan zijn, omdat Nanninga die feiten in dat geval niet eens in mijn boek had kunnen lezen! Ik heb geprobeerd overeenkomsten te vinden tussen mijn reconstructie en de historische werkelijkheid en die zijn er in mijn (feilbare) optiek dus meer dan ik had verwacht. De reconstructie blijft zeker discutabel, net zoals dit geldt voor welke andere reconstructie op basis van beperkte data ook, met andere woorden: ze kan tegen mijn aanvankelijke inschatting in onjuist zijn, omdat ze, zoals ik zelf in mijn boek schrijf, op speculatie berust. Het geval S. zelf is echter hoe dan ook niet door mijn reconstructie gecreëerd. Wellicht zijn er betere reconstructies voor dit geval denkbaar en daar sta ik vanzelfsprekend voor open. Het punt is alleen dat mijn reconstructie op het eerste gezicht een heel eind lijkt te komen, zeker als je zoals ik reeds uitgaat van de realiteit van reïncarnatie. Natuurlijk niet door dit geval zelf, maar door de vele m.i. paranormale gevallen van herinneringen aan vorige levens onder jonge kinderen die anderen hebben bestudeerd, zoals op de allereerste plaats dr. Ian Stevenson. Dat maakt dat enige geïnformeerde speculatie in minder transparante gevallen zoals dat van S. rationeel geoorloofd is, zolang we maar niet doen alsof plausibele reconstructie gelijkstaat aan een keihard bewijs. Dat heb ik niet gedaan en daarom verdien ik deze buitenproportionele kritiek niet. Ik heb niet meer gedaan dan kijken hoever ik kon komen met een historische situering en dat is me meer gelukt dan ikzelf vooralsnog als puur toevallig kan beschouwen. Dat is echt alles.
Nergens in mijn boek spreek ik van een keihard bewijs of absolute zekerheid, maar in plaats daarvan heb ik het alleen over waarschijnlijkheden, plausibiliteit en persoonlijke inschattingen. Er is zeker sprake van een tendentieuze weergave door Nanninga van mijn reconstructie en redenering in dit geval evenals in andere gevallen die ik het best verklaarbaar acht door een reïncarnatiehypothese.
Het is ook nu weer opvallend dat Nanninga nota bene wel deze zin citeert: "Overeenkomsten die ik zelf nou eenmaal echt te toevallig vind, maar die Nanninga simpelweg had kunnen verwerpen als te weinig gefundeerd, in plaats van zomaar te stellen dat ik mijn verstand verloren ben.", maar niet eens de moeite neemt om hier op in te gaan. Ik had ook in mijn boek toegegeven dat het gaat om een ingewikkelde, speculatieve reconstructie en aangegeven waarom ik haar desondanks een aannemelijke interpretatie denk te mogen vinden, in plaats van te stellen dat het om een onbetwijfelbaar, keihard bewijs gaat. Dat is bepaald iets anders dan losgeslagen in de ruimte fantaseren, zoals men dat bijvoorbeeld goed kent van skeptici die het presteren om zelfs de meest vergezochte, volstrekt ongefundeerde skeptische speculaties voor bewijskrachtige parapsychologische data voor te stellen als rationeel en "nuchter".
Wat ik echter nog erger vind van de recensie van Nanninga is dat met deze reconstructie ook de rest van de volgens hem "onkritische" gedeelten van mijn boek door hem in de ban wordt gedaan. Het geval van S. S.-B. beschouw ik zelf zeker onverminderd als een indrukwekkend en fascinerend geval van authentieke, deels vertekende en verbasterde herinneringen aan vorige levens, maar het is als zodanig minder transparant dan een gemiddeld geval op dit gebied. Bovendien komen er boeiende, maar wel bijzonder exotische dingen in voor die al evenmin standaard zijn voor een gemiddeld geval. Het geeft in elk geval geen pas te suggereren dat parapsychologen standaard hun toevlucht moeten nemen tot complexe reconstructies bij dit soort onderzoek om er überhaupt iets van te kunnen maken en al helemaal niet dat we dat dan ook nog op een ongeïnformeerde, krankzinnige en volstrekt willekeurige manier doen. Nanninga gaat ook niet in op de nog bewijskrachtigere gevallen van herinneringen aan vorige levens bij jonge kinderen die door anderen zijn onderzocht, zodat het (door mij expliciet in het boek aangegeven) verband tussen hun werk en het mijne volkomen verdonkeremaand wordt.
Hij heeft niet eens aandacht besteed aan de volgende passages uit mijn boek, die de gevonden Nederlandse gevallen in een ander licht plaatsen: "Inmiddels zijn er veel meer gevallen van mogelijke herinneringen aan vorige levens aan het licht gekomen in Europa en de Verenigde Staten, waarvan sommige regelrecht paranormale informatie bevatten." (blz. 103) en "Veel uitspraken van jonge kinderen over reïncarnatie die men vroeger gewoon afdeed als primitieve fantasieën, zien er in dat licht bepaald anders uit." (blz. 104).
En daarvoor schreef ik reeds op blz. 83, aan het eind van een hoofdstuk over fantasie waar hij qua case studies bene wel mee instemde: "Toch mogen we evenmin in het andere uiterste vervallen. Aangezien er op internationaal niveau reeds een aanzienlijke hoeveelheid bewijsmateriaal bestaat voor reïncarnatie, is de reïncarnatiehypothese veel minder ver gezocht (...) dan wanneer dat niet het geval zou zijn. Er bestaan met andere woorden naar alle waarschijnlijkheid echte fantasieën over vorige levens, maar ook echte herinneringen aan vorige levens, zodat dit allebei a priori beschouwd denkbare hypothesen zijn bij de verklaring van concrete gevallen. (...) Natuurlijk blijft het altijd nuttig om het bewijsmateriaal voor reïncarnatie uit te breiden, maar dat bewijsmateriaal is inmiddels reeds zo sterk geworden dat reïncarnatie als werkhypothese volgens mij nu volledig acceptabel geworden is of zou moeten zijn."
Dat Rob Nanninga niet voor deze constructieve benadering kiest, die probeert duidelijke patronen te onderkennen in westerse kindergevallen en deze te integreren in een prille, maar zeer veelbelovende overkoepelende reïncarnatiehypothese, maar zich concentreert op - uit hun verband gerukte - moeilijker interpreteerbare kanten van gevallen en de meer of minder aannemelijke speculaties die deze met zich mee kunnen brengen, pleit dan ook zeker niet voor zijn wetenschappelijke integriteit. Hij lijkt voor mij op het type bioloog dat de evolutietheorie ten val zegt te brengen doordat er bij moeilijker interpreteerbare fossielen nog wel eens gespeculeerd wordt door paleontologen. Alsof er geen sterker bewijsmateriaal bestaat en alsof speculatie een doodzonde zou zijn voor de theoreticus die hem ten enenmale zou diskwalificeren. Niet alleen in dat geval, maar in al diens onderzoekingen.
Mijn beschrijving van het geval S. in mijn boek is een samenvatting van een langer artikel. De reconstructie die zo venijnig wordt aangevallen door Nanninga bedraagt slechts zo'n 6 van de in totaal meer dan 22 bladzijden die ik in het werk aan haar besteed, in een boek van meer dan 210 pagina's. De geridiculiseerde reconstructie is slechts van belang voor de interpretatie van een deel van haar herinneringen, daarbij niet zaligmakend voor dat gedeelte, en zeker niet doorslaggevend voor het geval als geheel.
S.'s herinneringen staan of vallen zoals gezegd niet bij mijn speculatieve interpretatie ervan. Bovendien is er, om het nog ingewikkelder te maken, ook nog eens sprake van verschillende deelreconstructies die los van elkaar onjuist kunnen zijn terwijl de rest of een gedeelte daarvan nog steeds correct zouden kunnen zijn. Het meest voor de hand liggend zou wat dat betreft zijn dat S. zich inderdaad een vorig leven herinnert in het Peru (of een buurland daarvan) van de 17e eeuw, maar dat ze niet geëxecuteerd is, maar domweg vermoord. Zo'n mogelijkheid (die ik erken in de online Engelse versie van mijn artikel over S., een - zoals in het boek zelf aangegeven wordt - uitgebreider rapport van het geval) komt trouwens alleen in je op als je überhaupt uitgaat van reïncarnatie als werkhypothese. Mijn eigen reconstructie lijkt me eleganter omdat het alle elementen in S.'s uitspraken over Macchu Picchu met elkaar in verband lijkt te brengen, maar ik geef toe dat de werkelijkheid (nog) complexer kan zijn. Er is dus helemaal geen sprake van een dogmatisch, krankzinnig geloof in een volstrekt willekeurige speculatieve hypothese, zoals Nanninga zo welsprekend insinueert. Ik heb het bijvoorbeeld expliciet over "de localisering van de mogelijke wurging" (blz. 142).
Nanninga gaat uit van de gedachte dat er bijna zeker geen reïncarnatie bestaat, en ik ga er juist vanuit dat er bijna zeker wel reïncarnatie bestaat. We denken daar allebei onze redenen voor te hebben, maar het is hoe dan ook te verwachten dat dit leidt tot andere interpretaties van concrete gevallen. Alleen als je je niet eens kunt voorstellen dat er goed bewijsmateriaal bestaat voor reïncarnatie lijkt dat bij voorbaat ondenkbaar. Maar dat gebrek aan voorstellingsvermogen heeft dan wel weinig met nuchtere wetenschap te maken.
Voor de interpretatie van andere Nederlandse gevallen is de gepathologiseerde reconstructie al helemaal niet van belang. Overigens is het opvallend dat de reconstructie wel zoveel aandacht van Nanninga krijgt, maar hij niet inhoudelijk ingaat op de volgende hoofdstukken van mijn boek. Waarin mijns inziens wordt aangetoond dat de reïncarnatiehypothese sterk staat en waarin onder meer een aannemelijk model van het geheugenverlies ten aanzien van herinneringen aan vorige levens wordt geschetst. Nanninga kan dit trachten recht te zetten door ze na lezing van dit commentaar alsnog af te kraken, maar daarmee zal hij mij in ieder geval niet meer kunnen overtuigen van zijn zuivere bedoelingen Het zijn zeker geen vooroordelen meer van mij als ik zeg dat Nanninga geen redelijke gesprekspartner is op dit gebied.
Nu auteur en criticus zo hardnekkig blijven verschillen in hun oordeel over de waarde van mijn boek, hoop ik in elk geval dat veel lezers van onze 'discussie' zich geprikkeld voelen om ook eens mijn boek zelf te lezen.
Toevoeging uit juli 2002
Om mijn uitspraken over het woord 'releyente' nog meer kracht bij te zetten heb ik inmiddels een brief geschreven aan de zogeheten Real Academia Española te Madrid die waakt over de Spaanse taal. Deze Real Academia bevestigt op 10 juli 2002 dat er weliswaar geen documentatie bestaat over het gebruik van 'releyente' maar dat dit woord wel degelijk correct afgeleid kan worden van het werkwoord 'releer' en daarbij formeel aangemerkt moet worden als oorspronkelijk onvoltooid deelwoord van dat werkwoord. Er bestaat binnen de Spaanstalige wereld feitelijk geen hogere autoriteit op taalkundig gebied, zodat daarmee deze 'discussie' definitief als afgesloten mag worden beschouwd. Overigens bevestigt de Real Academia ook nog dat 'leyente', zoals ik al verwachtte, tegenwoordig inderdaad minder gebruikt wordt dan het synoniem 'lector'. Een van de betekenissen van dit synoniem 'lector' is volgens de Academia, zoals ik ook al betoogde: "Hij of zij die hardop [en voz alta] voorleest voor andere mensen". Andere betekenissen zijn "voorganger in de katholieke kerk" en "docent filosofie, theologie of moraal".
Rob Nanninga zal deze eenstemmigheid tussen mijn eigen analyse van de term in het geval S. en de brief van de Real Academia Española hoe dan ook moeten verdisconteren.
(Toevoeging van oktober 2004: dit is meer dan twee jaar later nog niet gebeurd! Nanninga heeft nog niet eens een poging gewaagd en zijn eigen deskundige is kennelijk ook al afgehaakt. Het was mooi geweest als Nanninga toegaf dat zijn skeptische gebluf niet altijd juiste inzichten oplevert, maar dat is blijkbaar teveel gevraagd.)
Laat de lezer alsjeblieft maar zelf oordelen.
Toevoeging uit oktober 2005: Het woord "releyente" is inmiddels, volledig los van mijn verslag van het geval S., door mij aangetroffen op een Argentijnse, Spaanstalige weblog.
Overigens heeft Nanninga naar aanleiding van mijn kritiek op zijn commentaar nog een aparte pagina aan zijn eigen commentaar toegevoegd. Ik zal daar in het algemeen niet meer op ingaan, om te voorkomen dat de 'discussie' een soort Sisyphus-kwelling voor zowel schrijvers als lezers wordt. De lezer moet de stukken maar naast elkaar leggen om te bepalen wiens betoog het redelijkst is. Uiteraard betekent dit niet dat ik het eens zou zijn met eventueel commentaar dat Nanninga hierna nog zou leveren. Je weet maar nooit hoe een skepticus het uitblijven van respons op zijn inzichten interpreteert, zodat ik dit er maar expliciet bij zeg. Alleen nog drie punten naar aanleiding van het genoemde stuk:
- De specifieke vorm van de Hogepriesteres van de Rider-Waite is inderdaad, zoals Nanninga aangeeft, een late versie van de tweede kaart van de grote arcana (of arcanum) van de Tarot. Het is echter onjuist om te stellen dat alle historici van de Tarot van mening zijn dat er geen link zou bestaan met de Kabbalah. Men neemt daarentegen vrij algemeen aan dat de Tarot in zijn bekendste vormen ontstaan is in het Italië van de 14e of 15e eeuw. En doordat het om een esoterisch symbolisch systeem gaat, vinden sommigen de link met de joodse Kabbalah die ook veel algemener een rol speelt in het westerse occultisme al eeuwenlang allesbehalve vergezocht en juist erg plausibel. Misschien is er inderdaad geen oorspronkelijk verband met de joodse Kabbalah, en dan heb ik me daarin domweg vergist. Iets wat ik hoe dan ook niet uitsluit, in tegenstelling tot wat Nanninga van me lijkt te denken. Ik ben immers zoals ik al direct na de eerste lezing van zijn recensie heb erkend, zeker niet onfeilbaar, heb dat ook nooit beweerd (in mijn boek noch elders), en heb nog nooit iemand ontmoet die dat wel was. Het is al geruime tijd mijn gewoonte om de fouten die ik zelf onderken ook naar buiten toe te erkennen, in dienst van de waarheid en mijn eigen geloofwaardigheid. Ook zonder het directe verband met de Rider-Waite Tarot bestaan er echter nog steeds algemenere links tussen het beeld dat S. van de Rilliyanta geeft en traditionele (joodse en andere)voorstellingen van een levensboek en van (de tempel van) Salomo. En in die zin is er dan hoe dan ook weer een verband met de Rider-Waite Tarot, namelijk via dergelijke algemenere symboliek. Ene Leon Jacobowitz-Efron, een Kabbalah- en Tarot-kenner stelt net als Nanninga dat de Tarot niet ontstaan is onder invloed van kabbalistische concepten, maar zonder daarmee de overeenkomsten en raakvlakken te loochenen. Hij heeft recentelijk zelfs een nieuwe, specifiek joodse Tarot ontworpen op basis van de joodse Kabbalah. Het ging mij uiteraard om het verband met een bestaande symboliek die ook voor joden en concreter de Kabbalah zinvol is of kan zijn, en dat verband kan Nanninga echt niet zo gemakkelijk redelijk wegverklaren. Het symbool van een Hogepriesteres is hoe dan ook ouder dan de Tarot, ongeacht hoe oorspronkelijk het daarbinnen zelf is. Het is dus zelf wel degelijk een 'oeroud symbool', ook als het nooit in de Tarot opgenomen was geweest! Bovendien moet men ook niet vergeten dat de Rilliyanta volgens S. betrekking heeft op het hiernamaals en niet op het aardse bestaan, waardoor de door haar beschreven symboliek ook zonder deze naam hoe dan ook opmerkelijk is voor zo'n jong kind. Alleen als de symboliek niet van haarzelf afkomstig is, maar van haar moeder, kun je dit nog wegverklaren, maar we hebben daar apriori helemaal geen reden toe. Tenzij we ervan uitgaan dat reïncarnatie bij voorbaat uitgesloten is, dan kunnen we natuurlijk niet anders. Maar dat uitgangspunt deel ik nu juist helemaal niet en ik zet in mijn boek mijns inziens voldoende uiteen waarom niet. De vanzelfsprekendheid waarmee Nanninga na zo'n 80 jaar serieus reïncarnatieonderzoek lijkt te impliceren dat er totaal geen goed bewijsmateriaal op dit gebied bestaat, lijkt mij rationeel niet te verdedigen. Ook op dit punt verklaar ik daarom wat mij betreft de 'discussie' voor gesloten.
- Nanninga schrijft verder: "Rivas behoudt zich het recht voor de uitspraken van S. naar behoeven te corrigeren, zodat hij alles aan elkaar kan praten." en "Het komt erop neer dat Rivas uitsluitend zoekt naar bevestiging, zodat zijn hypothese nooit weerlegd kan worden. Gegevens die niet blijken te kloppen (bv de naam Sabina Olthof en het adres Oude Schans 39) kunnen hem niet meer deren." Hij vergist zich hier deerlijk in. Ik heb de aangevallen hypothesen niet opgesteld om het geval op die manier te kunnen aanmerken als hard bewijs voor reïncarnatie en erken meermalen dat ik me kan vergissen (inclusief in mijn boek zelf, waarin ik zelfs voorbeelden van eigen hypothesen noem die ik zelf al had verworpen). Ook onverifieerbare gevallen van kinderen met uitspraken over hun vorige levens beschouw ik immers (zoals ik hier al 'ad nauseam' heb gezegd) als mogelijke authentieke herinneringen, mits ze qua structuur overeenkomen met paranormale geverifieerde gevallen van met name Ian Stevenson en diens collega's. Het is ronduit beschamend dat Nanninga dit zelfs na mijn herhaaldelijke commentaar dienaangaande nog steeds niet erkent. Bovendien heb ik ook nog expliciet aangegeven hoe ik de vertekening wat het adres betreft verdisconteer: "Het mooie huis ziet er behoorlijk oud uit en het is het eerste huis dat opvalt wanneer men naar de Oude Schans loopt vanaf de Korte Koningsstraat, en S. kan het daarom gemakkelijk geassocieerd hebben met haar herinneringen aan diezelfde Oude Schans." (blz. 132). Geen verdonkeremaning van feiten, geen boven de feiten stellen van fantasie, maar gewoon nuchtere interpretatie in het licht van een stevig onderbouwd kader van reïncarnatie als werkhypothese. Zo vind ik dat ik zelf inmiddels dan ook met recht mag schrijven: "Nanninga behoudt zich het recht voor de uitspraken van Rivas naar behoeven uit hun verband te rukken, zodat hij alles in een kwaad, irrationeel daglicht kan stellen." Zolang skeptici in het algemeen niet erkennen dat de sterke gevallen op dit gebied belangrijk zijn en allang niet meer wegverklaard kunnen worden door hun skeptische theorieën, heeft rationele discussie met dergelijke lieden over onverifieerbare gevallen geen zin.
Medio 2003 heb ik diverse Nederlandse skeptici uitgedaagd om - nadat rationele, nuchtere discussie over empirische theorievorming nu eenmaal moeilijk bleek te liggen in deze kringen (in elk geval in Nederland) - het eens over filosofische bases van skepsis te hebben. Ook dit lijkt vooralsnog niet realiseerbaar, zelfs niet nadat ik de filosoof Joop Doorman aanschreef via Jan Willem Nienhuys. Wat mij betreft zijn discussies met dit type skeptici (d.w.z. de zogeheten debunker-variant) voortaan niet meer interessant, tenzij er alsnog een redelijke reactie op mijn uitdaging zou komen.
Wat betreft falsifieerbaarheid geldt dat ik dat principe nota bene expliciet verdedig in mijn boek! Falsificatie van een concrete reconstructie in complexe individuele gevallen is daarbij iets anders dan de weerlegging van de reïncarnatiehypothese voor die gevallen alsof ze vanzelfsprekend niets meer zouden behelzen dan 'gebabbel'. Een reconstructie kan immers fout zijn en toch kan de reïncarnatiehypothese desondanks volledig van toepassing zijn. Ook herinneringen zelf kunnen vertekend zijn zonder daarmee op te houden echte herinneringen te zijn, aangezien er immers vertekende herinneringen bestaan. In de gevallen die ik zelf als fantasie interpreteer was er dan ook sprake van uitspraken die als geheel niet overeen konden komen met de historische werkelijkheid, zelfs niet indien men mogelijke vertekening had ingecalculeerd. Aanhangers van een esoterische variant van de reïncarnatiegedachte hebben me vaak gevraagd of men de discrepanties ook binnen deze gevallen niet domweg kan verklaren door middel van een concept van vertekening binnen authentieke herinneringen. Mijn antwoord is dat dit in die casussen niet mogelijk is, zodat we hoe dan ook moeten uitgaan van fantasie. Terwijl ik vertekening juist wel een acceptabele hulphypothese vind in het geval S., doordat het (anders dan gevallen van aantoonbare fantasie) als geheel overeenkomt met andere (authentieke) gevallen en doordat er globaal wel degelijk een meer of minder aannemelijke reconstructie (waarbij men er vanuit gaat dat de herinneringen vertekend zijn) mogelijk blijkt. Dat ik sommige gevallen zie als authentieke uitingen van herinneringen aan vorige levens heeft dus niets te maken met een vermeend proces van steeds verder gaande verstandsverbijstering. Er duiken ook nu nog onverminderd nieuwe gevallen op die ik als fantasie beschouw, net zoals er nieuwe gevallen zijn die ik als herinneringen aan vorige levens interpreteer. Nanninga mag uitleggen waarom een dergelijke onderbouwde differentiatie neer zou komen op waanzin en fantasterij, maar ik zal daar niet meer op ingaan. Bij falsificatie van de reïncarnatietheorie als zodanig gaat het er ofwel om dat skeptici analytisch en/of empirisch mogen trachten aan te tonen dat reïncarnatie in het algemeen onmogelijk is (algemene falsificatie, namelijk van de mogelijkheid van reïncarnatie). Ofwel dat aangetoond wordt dat reïncarnatie in bepaalde standaardgevallen (met een klassieke grondstructuur qua uitspraken, leeftijd, gedrag, identificatie, etc.) niet de juiste verklaring kan vormen, bijvoorbeeld omdat de 'overledene' nog springlevend (in zijn aloude lichaam) rondloopt (beperktere falsificatie, namelijk van de reïncarnatiehypothese als geschikte hypothese voor Stevensoniaanse standaardgevallen). Dit alles wordt vermeld in mijn boek zoals nauwkeurige lezer Nanninga ongetwijfeld zal weten, zodat er echt sprake moet zijn van meer dan alleen een 'nuchtere' motivatie bij de recensent als hij een en ander zo vertekend weergeeft.
- Onder kritisch rationalisme versta ik zeker niet zoals Nanninga in het genoemde stukje suggereert dat je maar een eind in het wilde weg moet fantaseren. Ik versta er zoals gezegd rationele openheid onder. De reïncarnatiehypothese staat inmiddels empirisch veel te sterk om haar nog langer te negeren en bij voorbaat uit te sluiten voor minder transparante gevallen op dit gebied. Nogmaals, laat de lezer zo langzamerhand zelf maar bepalen wie hierin aan het langste eind dient te trekken. Lezing (en desgewenst herlezing) van mijn boek kan daarbij misschien nuttig zijn.
In ieder geval bevestigt Nanninga mijns inziens weer eens wat ik zelf al in het gewraakte boek schreef over skeptici (in de zin van debunkers): "Ze staan niet open voor nieuwe fenomenen die in zouden gaan tegen het materialistische wereldbeeld, dat ze vaak op een naïeve manier als onbetwijfelbaar lijken te beschouwen, en ze vormen daarmee historisch gezien de bron van de absurde gelijkstelling tussen rationalisme en materialisme" (blz. 44). Waar ik in een eindnoot (29) nog aan toevoeg: "Dit heeft in twee opzichten nadelige gevolgen gehad. Ten eerste zou het materialisme, ondanks zijn evidente onhoudbaarheid, het toonbeeld van rationaliteit zijn. Ten tweede zou het rationalisme leiden tot leeg en onmenselijk materialisme, een reden waarom velen rationeel denken een onaantrekkelijke methode vinden." De skeptische houding (in de hedendaagse zin, die zeker niet gelijk staat aan die van de Griekse skeptikoi!) is gebaseerd op fundamenteel verkeerde vooronderstellingen. Skeptici scoren bovendien uitsluitend door zich te concentreren op controversiële gevallen en daarbij dan nog op de meest discutabele, kwetsbaarste aspecten daarvan, in plaats van op de harde kern binnen een bepaald onderzoeksveld. Soms schuwen ze daarbij karaktermoord en smaad niet eens. Ze misleiden anderen door een verwrongen, tendentieus beeld te geven van de parapsychologie. Ze beschadigen het imago van de ware rationalist die kritisch maar open hoort te zijn en juist bij uitstek wars van een bevooroordeelde houding. Sommige vroege leden hebben zich dan ook afgekeerd van skeptische organisaties en zelf nieuwe verenigingen opgericht onder de naam zetetic scholars, die wel (meer dan alleen in naam) open willen staan voor nieuwe inzichten.
Anders dan Nanninga het doet voorkomen, is er gelukkig niet slechts de keuze tussen materialistische geslotenheid en zweverigheid. Er is een derde mogelijkheid, die van het kritische rationalisme dat openstaat voor het nieuwe en onbekende, en daarbij toch het kaf van het koren probeert te scheiden. Zoals Dr. Ian Stevenson meermalen terecht opmerkt is er inmiddels alle reden om te spreken van een "rational belief" in reïncarnatie, gebaseerd op talrijke parapsychologische onderzoekingen.
Drs. Titus Rivas
Postscriptum van augustus 2004
Spijtig genoeg voor Rob Nanninga is mijn onderzoek naar Nederlandse 'kinderverhalen' zeker niet unaniem negatief ontvangen binnen de Nederlandstalige parapsychologie en 'zelfs' niet daarbuiten. Er staat inmiddels een documentatiestuk van mij over reïncarnatieonderzoek op de website van het Parapsychologisch Instituut en ik heb onder meer een artikel gepubliceerd in het prestigieuze tijdschrift Journal of Scientific Exploration. In dit artikel komen (naast een nieuw geval) twee gevallen uit Parapsychologisch onderzoek naar reïncarnatie en leven na de dood voor. Op 6 november 2004 hield ik een Engelstalige lezing in Londen. Kennelijk is zijn oordeel over mijn boek en mijn persoon stukken minder herkenbaar dan hij had gehoopt. Laat niemand echter zo maar denken dat dit onze recensent op andere gedachten brengt.
Contact: titusrivas@hotmail.com