Titel

Neurofilosofie (recensie)

Geplaatst door

Titus Rivas   (publicatiedatum: 1 July, 2009)

Samenvatting

Recensie door Titus Rivas van het boek Neurofilosofie - hersenen, bewustzijn, vrije wil van Johan A. den Boer.


Tekst

 
Boekbespreking

Johan A. den Boer. Neurofilosofie – hersenen, bewustzijn, vrije wil. Amsterdam: Uitgeverij Boom, 2004. ISBN 9-789053-528990.

Johan A. den Boer is hoogleraar Biologische Psychiatrie aan de Rijksuniversiteit van Groningen. In zijn boek Neurofilosofie probeert hij een samenhangend beeld te schetsen van de manier waarop hersenen, geest en omgeving zich volgens hem tot elkaar verhouden.
Een citaat uit de Faust van Goethe als motto doet op het eerste gezicht vermoeden dat Den Boer beseft dat het bewustzijn niet kan worden herleid tot het brein. In zekere zin is dit waar, maar dan wel op een minder opzienbarende manier dan men zou hopen. De auteur noemt hersenen, mentale processen en omgeving in het voorwoord een onlosmakelijk verbonden 'trias' (drietal) en verzet zich tegen stromingen die een onderdeel daarvan teveel als 'een losstaande entiteit' zouden beschouwen. Het positieve gevolg hiervan is dat hij een reductief materialisme en de totale ontkenning van het bewustzijn verwerpt. Minder fraai is dat dit ook geldt voor het dualisme. Deze houding heeft bijvoorbeeld gevolgen voor de interpretatie van bijna-doodervaringen, aangezien het in zijn optiek ondenkbaar zal zijn dat iemand zich tijdens een vlak EEG met zijn bewustzijn buiten zijn lichaam bevindt.
Wat betreft de bespreking van traditionele argumenten tegen het dualisme, biedt Neurofilosofie weinig nieuws. Bovendien maakt Den Boer de verrbijsterende opmerking dat substantiedualisten ervan uitgaan dat onze cognitieve functies en ons bewustzijn nauwelijks interactie hebben met de hersenen (blz. 51), terwijl zo'n interactie juist standaard is voor de visie van alle mij bekende substantiedualisten. Overigens wijst Den Boer zelf elke causale invloed van het bewustzijn op het brein (maar uiteraard niet andersom) bij voorbaat van de hand. Ook een onherleidbaar geestelijk 'zelf' wordt afgedaan als een overbodige homunculus (een mensje in de mens). Hij zegt bijvoorbeeld: “De hersenen zijn een orkest zonder dirigent” (blz. 195).
Mede om deze redenen lijkt Den Boer te weifelen tussen een biopsychosociaal en een biosociaal model, bijvoorbeeld waar hij schrijft: “De geest heeft een stoffelijke oorsprong en het meest fascinerende dat de neurowetenschappen hebben laten zien is dat al onze mentale vermogens uiteindelijk afkomstig zijn uit een interactie tussen materiële processen en omgevingsfactoren.” (blz. 18). Den Boer is dus veel materialistischer dan hij zelf wil toegeven.
Wat betreft de hoofdstukken die specifiek over psychiatrie gaan, valt op dat Den Boer weinig moeite lijkt te hebben met zeer ingrijpende dierproeven, bijvoorbeeld waarbij apen met opzet verslaafd worden gemaakt of allerlei vitale hersendelen zonder pardon worden vernietigd. Hij maakt hier in elk geval geen kritische morele kanttekeningen bij.
Hoewel sommige onderwerpen die hij in dit gedeelte behandelt echt interessant zijn, zoals de neuroplasticiteit en de onhoudbaarheid van het (gedrags)genetisch determinisme, is het ronduit storend dat hij steeds elke invloed van het bewustzijn buiten beeld houdt.
Toen ik het boek uit had, verlangde ik naar realistischere en minder vooringenomen werken over geest en psychiatrie, zoals het oeuvre van de gerenommeerde sociaal psychiater Marius Romme.

Titus Rivas

Deze recensie werd gepubliceerd in Terugkeer, 20(2), zomer 2009, blz. 30.