Recente artikelen in het Journal of Near-Death Studies winter 2006
Geplaatst door
Titus Rivas (publicatiedatum: 1 July, 2009)
Samenvatting
Bespreking van artikelen in het winternummer van het Journal of Near-Death Studies van 2006 door Titus Rivas.
Recente artikelen in het Journal of Near-Death Studies
door Titus Rivas
In het Journal of Near-Death Studies, het tijdschrift van IANDS (International Association for Near-Death Studies) zijn kortgeleden enkele bijzonder interessante artikelen verschenen. Eén daarvan heb ik onlangs al vertaald, namelijk een artikel van Penny Sartori over een bijna-doodervaringen met paranormale aspecten. Hieronder een beknopte samenvatting van enkele andere stukken.
Artikelen uit het winternummer 25(2) van 2006
- Bruce Greyson, Janice M. Holden en J. Paul Mounsey: Failure to Elicit Near-Death Experiences in Induced Cardiac Arrest (blz. 85-98).
Er blijken apparaten te bestaan, zogeheten implanteerbare cardioverters/defibrillatoren, die een hartstilstand kunnen registreren en daarbij een elektrische schok genereren om het hart weer aan de praat te krijgen. Als zulke apparaten geïmplanteerd worden, wordt er kunstmatig een hartstilstand opgewekt om te kijken of ze wel goed werken. De auteurs doen verslag van een experiment met 52 van zulke kunstmatige hartstilstanden. Ze hadden gehoopt dat er tijdens de hartstilstand bijna-doodervaringen zouden plaatsvinden waarbij de patiënt paranormale waarnemingen van de omgeving zou doen. Ze maakten veel werk van mogelijke 'targets' om toeval bij voorbaat uit te sluiten. Helaas deden er zich helemaal geen BDE's voor bij deze groep patiënten, terwijl de onderzoekers op basis van de literatuur hadden verwacht dat er 5 tot 10 bijna-doodervaringen zouden optreden. De onderzoekers proberen deze bevindingen op drie manieren te verklaren. Allereerst was er geen sprake van doodsangst bij de patiënten. Bovendien duurde de kunstmatige hartstilstand misschien te kort voor de ontwikkeling van een BDE. Ten derde maakte men gebruik van het middel midazolam dat ertoe kan leiden dat de patiënt een mogelijke bijna-doodervaring vergeet. Ze doen in dit verband de m.i. merkwaardige uitspraak dat dit misschien wijst op een specifiek biochemisch systeem dat gekoppeld zou zijn aan BDE's.
Het artikel eindigt met ietwat dubieuze aanbevelingen, zoals dat toekomstige onderzoeken moeten werken met procedures waarbij de patiënt de verwachting heeft (al dan niet terecht) dat zijn (of haar) leven reëel gevaar loopt, of dat de duur van de hartstilstand wordt verlengd, of dat het gebruik van midazolam achterwege blijft.
- Janice M. Holden, Jeffrey Long en Jason MacLurg: Out-of-Body Experiences: All in the Brain? (blz. 99-107).
De auteurs gaan in op een artikel uit 2002 in het blad Nature van vier Zwitserse artsen (Blanke, Ortigue, Landis en Seeck). Deze neurologen en neurochirurgen beweerden dat ze kunstmatig een uittreding konden opwekken door elektrische stimulatie van een deel van de hersenen bij een patiënte. Deze zou een hersenoperatie ondergaan in verband met een behandeling van haar epilepsie. Voor de operatie probeerden ze de bron van haar epilepsie precies te lokaliseren in haar brein. Met dit doel openden ze haar schedel en lieten ze een elektrische prikkel door verschillende hersengebieden gaan, een pijnloze procedure omdat er geen pijnsensoren in de hersenen zelf voorkomen. Toen zij met dit doel een specifiek gebied vlakbij de rechter temporaalkwab prikkelden, dat bekend staat als de rechter angulaire gyrus, maakte de patiënt melding van gewaarwordingen die de Zwitserse artsen als 'buitenlichamelijke ervaringen' betitelden. Dit gebiedje hield overigens geen verband met de epilepsie zelf.
Toen de artsen het gebiedje voor het eerst prikkelden kreeg de vrouw het gevoel dat ze in haar bed wegzakte of van een hoogte naar beneden viel. Toen ze de elektrische impuls verhoogden, zag de vrouw zichzelf van boven in bed liggen, maar ze kon daarbij slechts haar benen en onderlichaam zien. Twee latere elektrische stimulaties hadden een vergelijkbaar effect, en gingen gepaard met een gevoel van lichtheid en de indruk twee meter boven het bed te 'drijven', vlak bij het plafond. Toen de artsen de patiënte vervolgens vroegen om naar haar benen te kijken, leek het voor haar alsof die korter werden of onwillekeurig bewogen. Vergelijkbare illusies deden zich ook voor rond haar armen. De artsen zien dit geval als een aanwijzing dat buitenlichamelijke ervaringen kunstmatig opgewekt kunnen worden. Uiteraard hebben ze het daarbij niet over échte uittredingen, maar slechts over de illusie dat men zijn lichaam verlaat. Dit is meteen het eerste punt van kritiek van Holden, Long en MacLurg. Hoewel de ervaringen subjectief gezien wel verwant lijken aan echte uittredingen, verschillen ze van spontane buitenlichamelijke ervaringen. De Zwitserse patiënte zag slechts een deel van haar lichaam, terwijl een Engelsman bij een typische spontane uittreding zijn hele lichaam zag. Bovendien zag de Zwitserse geen lichaamsdelen die direct betrokken waren bij haar ziekte, zoals haar hersenen, terwijl dit wel gold voor de Engelsman. Tot slot, waren er bij het geval uit Zwitserland duidelijke vertekeningen in de perceptie van het eigen lichaam, terwijl hier geen sprake van was bij het Engelse geval. Samengevat was het Zwitserse geval fragmentarisch, vertekend en illusoir en daarmee totaal niet karakteristiek voor een gemiddelde uittreding. Bovendien was er in het Engelse uittredingsgeval sprake van een mentale helderheid (luciditeit) die typerend is voor transcendente ervaringen. Deze geestelijke helderheid zorgt ervoor dat mensen geloven dat ze te maken hadden met een reële ervaring, in plaats van met een droom of hallucinatie.
Overigens zijn de Zwitserse artsen niet de eersten die een soort 'uittredingen' melden in verband met stimulatie van hersengebieden. De neuroloog Wilder Penfield maakte al eerder melding zo'n effect, maar dan in verband met een ander hersengebied. Zowel bij het onderzoek van Penfield als bij dat van het Zwitserse team zou men bijzondere bewustzijnstoestanden opgewekt kunnen hebben, in plaats van echte (buitenlichamelijke) uittredingen. Bovendien is er bij typische spontane uittredingen vaak sprake van paranormale waarnemingen van de omgeving, en bij BDE's tijdens een hartstilstand ook van een vlak EEG, zodat corticale hersenactiviteit niet eens verantwoordelijk kán zijn voor de uittreding die daarbij kan optreden. Dit is een aspect dat nooit door hersenonderzoek verklaard kan worden. Tot slot halen de auteurs genoemde neuroloog Wilder Penfield aan, die o.a. zegt (vrije vertaling): "(...)Ik concludeer dat er ondanks nieuwe methoden zoals het gebruik van stimulerende elektrodes, geen goed bewijsmateriaal bestaat... dat de hersenen in hun eentje het werk kunnen verrichten dat door de geest wordt gedaan. Ik concludeer dat het eenvoudiger is om zich het wezen van de mensen rationeel voor te stellen als bestaand uit twee elementen [hersenen en geest](...)"
- Jeffrey Long en Janice M. Holden: Does the Arousal System Contribute to Near-Death and Out-of-Body Experiences? A Summary and Response (blz. 135-169).
Dit artikel is een respons op twee artikelen van Kevin Nelson en enkele collega's uit 2006 en 2007 in het tijdschrift Neurology over bijna-doodervaringen en uittredingen. De inhoud van deze artikelen is overigens sterk vertekend weergegeven door de populaire media. In het eerste artikel legden de auteurs een verband tussen BDE's en REM-intrusion, een toestand waarbij er elementen uit de REM-slaap optreden terwijl de persoon in kwestie bij bewustzijn zijn, meestal vlak voordat hij in slaapt valt of wakker wordt. Er zijn twee hoofdvormen van dit verschijnsel: namelijk slaap verlamming, waarbij iemand gevoel heeft dat hij wel wakker is maar zijn lichaam niet kan bewegen, en hallucinaties die gekoppeld zijn aan het slapen, waarbij vaak reële elementen uit de omgeving worden verwerkt. Dit soort ervaringen duren maximaal enkele minuten en zijn vaak angstaanjagend. Als iemand dit patroon nu regelmatig vertoont, kan er sprake zijn van een soort slaap/waak-stoornis of narcolepsie. Overigens beschouwden Nelson c.s. ook kataplexie als een symptoom van REM-intrusion, d.w.z. een tijdelijke verslapping van de skeletspieren bij emotionele gewaarwordingen, terwijl de patiënt bij bewustzijn is.
In het eerste artikel van Nelson c.s. gaan de auteurs expliciet uit van een materialistisch model, waarbinnen al onze ervaringen door de hersenen worden veroorzaakt. Vervolgens vergelijken zij bepaalde kenmerken van BDE's met kenmerken van de REM-toestand, met name een buitengewoon licht, het gevoel zich niet te kunnen bewegen, waakzaamheid tegenover de omgeving en het besef dat men dood is. Ze wijzen er o.a. op dat REM-intrusion zo vaak voorkomt dat het ook een rol zou kunnen spelen bij BDE's. Veel elementen van een bijna-doodervaring zouden er door verklaard kunnen worden.
Ook zou er bij ernstig gevaar REM-achtige reacties opgeroepen kunnen worden. Tot slot beweren ze ook nog dat BDE-ers vaker te maken hebben met REM-intrusie dan gemiddeld. Ze proberen dit te onderbouwen door resultaten van een vragenlijst die ze BDE-ers hebben afgenomen die statistisch significant zouden zijn. De onderliggende gedachte zou dan zijn dat mensen die vaker last hebben van REM-intrusion ook eerder een BDE krijgen.
In het tweede artikel probeert men een verondersteld verband tussen REM-intrusion en buitenlichamelijke ervaringen te verkennen. Hierbij vergelijkt men een groep BDE-ers en een controlegroep op hun antwoord op de vraag: “Heeft u voordat in slaap viel of vlak voordat u wakker werd wel eens het gevoel gehad dat u zich buiten uw lichaam bevond en naar uzelf keek?” Zo ja, dan zou dit volgens de onderzoekers kunnen wijzen op REM-intrusion. Dit verband zou inderdaad gevonden zijn, evenals een verband tussen het optreden van een uittreding tijdens de bijna-doodervaring en REM
intrusion.
Long en Holden staan stil bij een aantal belangrijke punten waarop Nelson en de zijnen volgens hen de plank misslaan. In het algemeen wijzen ze erop dat 40% van de respondenten geen tekenen vertoonde van REM-intrusion, zodat het niet aannemelijk is dat BDE's veroorzaakt worden door dit fenomeen. Wat betreft het artikel uit 2006 stellen ze voorts dat de vragen niet goed gesteld zijn. Zo is het bijvoorbeeld niet duidelijk of REM-intrusion BDE's zou veroorzaken of juist andersom BDE's leiden tot een toename in REM-intrusion. Bovendien kunnen BDE-ers simpelweg opmerkzamer geworden zijn als het om bijzondere ervaringen gaat. Ook kunnen bevestigende antwoorden op vragen gemikt op REM-intrusion soms wijzen op paranormale ervaringen in plaats van hallucinaties. Ze noemen een voorbeeld van Kenneth Ring van een BDE-er die enige tijd na haar bijna-doodervaring een paranormaal visioen had van een overledene. De onderzoekers kunnen aan de hand van hun vragenlijst geen onderscheid maken tussen hallucinaties en echte paranormale ervaringen. Ook de controlegroep is niet goed gekozen. Het gaat namelijk om medisch personeel en hun achterban en niet om mensen die levensbedreigende situaties hebben doorleefd. Doordat de groepen zo verschillend zijn, kan een verschillende score rond REM-intrusion ook daaraan geweten worden. Men had dus patiënten moeten kiezen die in allerlei opzichten overeenkomen met de BDE-ers behalve natuurlijk dat ze geen bijna-doodervaring hebben gehad. Het is bovendien niet te zeggen of deze BDE-ers typerend zijn voor de populatie BDE-ers in het algemeen.
Ook kan medisch personeel over het algemeen geneigd zijn om lager te scoren op vragenlijsten omdat ze hogere scores eerder associëren met medische afwijkingen, terwijl BDE-ers juist weer eerder hoog kunnen scoren omdat ze gevoeliger geworden zijn voor bijzondere ervaringen.
Als er voorts toch nog werkelijk een correlatie bestaat, dan zou die misschien ook verklaard kunnen worden doordat het overleven van levensbedreigende situaties het slaap-waak systeem kan aantasten en daardoor ook voor meer REM-intrusion kan zorgen. Door deze methodische problemen blijft het REM-intrusion model voor BDE's volledig in de lucht hangen.
Voorts wijzen de auteurs er op dat BDE's lang niet altijd optreden onder omstandigheden die verenigbaar lijken met REM-intrusion. Sommige bijna-doodervaringen treden op zonder dat de patiënt van tevoren kon beseffen in levensgevaar te verkeren.
Zo komen er ook BDE's met visuele indrukken voor onder blinden en ook BDE's tijdens een diep coma, zoals in het geval Pam Reynolds en in het geval van de man met het gebit van Pim van Lommel.
Verder vergelijken ze nog de kenmerken van REM-intrusion met die van BDE's. Autoscopie bij REM-intrusion is bijvoorbeeld het zien van je eigen lichaam zonder het gevoel zelf dat lichaam te hebben verlaten. Dit is dus iets anders dan een buitenlichamelijke ervaring tijdens een BDE. Bij REM-intrusion is er vaak een gevoel gevangen te zijn in het eigen lichaam, terwijl er tot dusverre geen BDE's bekend zijn waar dit voor zou gelden. Ook komen er bij REM-intrusion normaliter geen tunnels, beslissingen terug naar het lichaam te gaan, of levensoverzichten voor.
Iets dergelijks geldt ook voor lichtverschijnselen tijdens REM-intrusion niet zomaar gelijk staan aan het licht bij bijna-doodervaringen. En opnieuw wijzen de auteurs op paranormale waarnemingen tijdens BDE's die uiteraard verschillen van hallucinaties tijdens REM-intrusion.
J.M. Holden voerde o.a. een analyse uit van 109 mogelijke gevallen met paranormale waarnemingen, d.w.z. waarnemingen die normaal niet mogelijk waren gezien de positie en conditie van het lichaam van de patiënt en zij stelde vast dat slechts 8% enige vertekening vertoonde. In 38% van de gevallen was er sprake van bevestiging door onafhankelijke, objectieve bronnen. Ook qua psychologische gevolgen verschilt REM-intrusion van BDE's.
Dit geeft aan dat REM-intrusion en BDE's fundamenteel van elkaar verschillen.
Dit wordt later nog aangevuld met de opmerking dat REM-dromen en BDE's allebei verschillen kunnen vertonen die samenhangen met leeftijd, culturele achtergrond en levenservaring, maar dat alléén BDE's een grondstructuur vertonen ondanks alle genoemde variaties.
De auteurs pleiten wel voor verder onderzoek waarbij men betere vragen zou stellen en geschiktere controlegroepen zou kiezen.
Ook binnen een interactionistisch model, waarbij de geest gebruikt maakt van het brein om zich te manifesteren in de stoffelijke werkelijkheid, zou REM-intrusion in theorie kunnen samenhangen met de BDE's. Het zou dus niet nodig zijn om een materialistische visie op BDE's over te nemen als hier sprake van zou zijn. Alleen is de veronderstelde samenhang tussen BDE's en REM-intrusion helemaal niet aannemelijk gemaakt door Nelson en de zijnen.
Tegenover de materialistische benadering van BDE's kun je in het algemeen een spirituele/transcendente hypothese zetten. Deze kan nader worden onderbouwd door onderzoek naar paranormale waarnemingen, door het uitsluiten van alle normale biologische en medische factoren, en door het zoeken naar consistente patronen in BDE's ongeacht cultuur, leeftijd, etc.
Dit overzicht werd gepubliceerd in Terugkeer 18(4), winter 2007, 19-21.
Contact: titusrivas@hotmail.com