Artikelen uit het zomernummer van het Journal of Near-Death Studies 2007
Geplaatst door
Titus Rivas (publicatiedatum: 1 July, 2009)
Samenvatting
Samenvatting en bespreking van artikelen in het zomernummer van 2007 van het Journal of Near-Death Studies door Titus Rivas.
Artikelen uit het zomernummer 25 (4) van het Journal of Near-Death Studies van 2007
door drs. Titus Rivas
- Bruce Greyson: Editor's Foreword (blz. 201-202).
Sommige vrienden en collega's van Bruce Greyson beschouwen BDE's als een soort hallucinaties met een fysiologische of psychologische oorsprong. Ze vinden het bewijsmateriaal daarvoor overweldigend en begrijpen niet goed dat Greyson het daar niet mee eens is. Anderen zijn er juist van overtuigd dat bijna-doodervaringen te maken hebben met een voortbestaan na de dood. Ook zij snappen niet dat iemand dat anders kan zien. Weer anderen vinden de oorzaken van bijna-doodervaringen oninteressant en kijken vooral naar de effecten van de BDE's. Bruce Greyson concludeert uit de verscheidenheid aan opvattingen over bijna-doodervaringen dat geen enkele interpretatie vooralsnog boven elke redelijke twijfel verheven is. Op zich vind ik die conclusie nogal voorbarig, want mensen kunnen ook irrationele motieven hebben om een bepaalde interpretatie aan te blijven hangen, wanneer er verstandelijk gezien al voldoende bewijsmateriaal tegen pleit.
Keith Augustine vertegenwoordigt de eerste, materialistische soort interpretatie en hij heeft volgens Greyson een indrukwekkende verzameling argumenten geformuleerd ten gunste van die visie. Greyson vindt Augustine zo'n interessante auteur dat hij hem als eindredacteur van het Journal of Near-Death nog vaker aan het woord wil laten in themanummers over specifieke kenmerken van bijna-doodervaringen.
Greyson vindt een discussie tussen voor- en tegenstanders op dit gebied zinvol omdat het allerlei ideeën ter discussie stelt, wat goed is voor de theorievorming. Hij verwacht dat beide interpretaties gedeeltelijk gelijk hebben. Waarschijnlijk bedoelt hij dat er bij bijna-doodervaringen zowel sprake kan zijn van een echte uittreding en contact met een spirituele wereld, als soms toch ook van droombeelden uit iemands onbewuste geest. Daarnaast denkt Greyson echter ook dat er nog een derde mogelijkheid aan het licht kan treden. Een beetje bizar als je bedenkt dat Greyson zelf meegewerkt heeft aan artikelen over aanwijzingen voor een leven na de dood, maar misschien is hij gewoon erg hoffelijk in zijn rol van redacteur.
- Keith Augustine: Does Paranormal Perception Occur in Near-Death Experiences? (blz. 203-236).
Dit is in feite het hoofdartikel van het hele nummer. Alle volgende artikelen gaan er op in. In feite betekent het een grote eer voor de atheïstische skepticus Keith Augustine om in het hol van de leeuw zijn bijzonder materialistische boodschap te mogen verkondigen. Eén ding moet trouwens wel erkend worden: Augustine timmert echt aan de weg, ook op internet (http://www.infidels.org/library/modern/keith_augustine/) en hij komt gedreven en intelligent over.
Dus in die zin is het strategisch gezien misschien ook wel verstandig om hem eens een uitwedstrijd te laten spelen en vervolgens zijn argumenten zoveel mogelijk te tackelen. Overigens is het ironisch dat zijn achternaam Augustine is, want dit is de Engelse variant van Augustinus, de naam van de kerkvader die in navolging van de neoplatonistische traditie het bestaan van een onsterfelijke ziel verdedigde.
Keith Augustine begint zijn verhaal met een algemene indruk dat de meeste onderzoekers van bijna-doodervaringen belangstelling hebben voor het onderwerp omdat ze geloven dat BDE's bewijsmateriaal bieden voor een leven na de dood. Uiteraard is hij het daar zelf niet mee eens. Hij haalt anderen - waaronder de bijzonder 'voorzichtige' auteur Mark Fox en de beruchte skeptica Susan Blackmore - aan om zijn stelling te onderbouwen dat er er tot nu toe nog geen enkele goede aanwijzing is gevonden voor paranormale waarnemingen tijdens BDE's. Overeenkomsten tussen subjectieve indrukken tijdens de BDE en de fysieke werkelijkheid berusten volgens Augustine op normale waarnemingen via de fysieke zintuigen (met name het gehoor en de tastzin) en voor de rest op voorkennis, fantasie en giswerk. Bovendien zijn veel ervaringen pas jaren later na dato opgetekend, zodat er vertekeningen kunnen zijn opgetreden in de herinneringen aan de waarnemingen.
Augustine trekt ook de veronderstelling in twijfel dat BDE's een soort onderliggend universeel scenario kennen, omdat hij vermoedt dat zulke universele kenmerken kunstmatig in het leven geroepen kunnen zijn door een suggestieve manier van vragen stellen.
Ook bestrijdt hij dat hallucinaties nooit zouden kunnen lijken op visioenen bij BDE's en koppelt hij het feit dat er bij bijna-doodervaringen bijna altijd alleen ontmoetingen zijn met overledenen (en niet met levenden) domweg aan de verwachtingen van de patiënt. Toch erkent hij dat BDE's vaak veel minder onsamenhangend overkomen dan hallucinaties, maar hij verklaart dit door een proces van opsmukken (embellishment) van de eigenlijke - veel fragmentarischere - ervaring. Dit proces zou minder optreden bij kinderen zodat ze ook minder coherente ervaringen zouden hebben dan volwassenen. Dit vormt volgens mij echter geen probleem voor de transcendente hypothese want het gebrek aan coherentie kan net zo goed liggen aan de gebrekkige interpretatie van de eigen ervaring als aan de ervaring zelf.
Voorts stelt hij dat het feit dat slechts een relatief klein percentage van de mensen die klinisch dood zijn geweest een BDE meldt een probleem vormt voor de transcendente hypothese. Maar dit is volgens mij alleen zo als je vooronderstelt dat alle bijna-doodervaringen ook bewust teruggehaald kunnen worden.
Volgens Keith Augustine is er ook voor de beste voorbeelden van paranormale waarnemingen tijdens een bijna-doodervaring een normale verklaring te vinden. Hij staat met name stil bij het bekende geval van de tennisschoen van Maria, gerapporteerd door Kimberly Clark en bij Pam Reynolds.
In de eerste casus uit 1977 gaat het om een buitenlandse werkneemster, Maria genaamd, die na een hartaanval werd opgenomen op de (Amerikaanse) hartbewaking. Drie dagen na de opname kreeg Maria een tweede hartaanval. Maria beleefde een buitenlichamelijke ervaring waarbij ze haar reanimatie van bovenaf waarnam en daarbij zag hoe er printjes uit de machines onder haar bed rolden die haar lichaamsfuncties in de gaten hielden. Ze nam verder o.a. een linker mannenschoen waar die zich op een vensterbank buiten op de derde verdieping bevond. Na de reanimatie beschreef Maria de schoen gedetailleerd voor een maatschappelijk werkster, Kimberly Clark. Namelijk dat hij donkerblauw was, dat er een versleten stukje stof boven de kleine teen zat en dat er een enkele schoenveter onder de hiel gestopt was.
Maria vroeg Kimberly Clark om de schoen te zoeken en zo haar verhaal te bevestigen. Clark ging vervolgens naar derde verdieping, keek door alle ramen of ze de schoen zag liggen en drukte daarbij haar gezicht tegen de ruit. Uiteindelijk vond ze de schoen maar ze kon het versleten lapje en de schoenveter van binnenuit niet zien. Clark haalde de schoen van de vensterbank.
Volgens Augustine gaat het om een soort broodje aap, want inmiddels zou een artikel uit de jaren '90 van Hayden Ebbern, Sean Mulligan en Barry Beyerstein hebben aangetoond dat Maria op een normale manier aan haar gegevens kon zijn gekomen. Volgens deze onderzoekers had Maria bepaalde details gewoon normaal kunnen oppikken voorafgaand aan haar tweede hartaanval en andere details had ze kunnen raden, omdat ze erg voorspelbaar waren.
Bovendien zetten ze zelf een schoen op een vensterbank op de derde verdieping om vast te stellen in welke mate die van buitenaf waargenomen kon worden. Volgens hen was de schoen erg goed op een normale manier te zien vanaf de begane grond en was dit in 1977 zelfs nog meer het geval doordat er inmiddels een bouwterrein was gekomen. Volgens de onderzoekers was het dan ook behoorlijk waarschijnlijk dat iemand in 1977 de schoen (op een volkomen normale manier) gezien had en daarover had gepraat, wat Maria dan weer onbewust meegekregen kan hebben. Ook toetsten ze een bewering van Kimberly Clark dat de schoen van binnenuit alleen goed waargenomen kon worden als je je gezicht tegen de ruit drukte. Volgens hen was dit helemaal niet nodig, want de schoen kon van verschillende punten in de kamer goed gezien worden. Met andere woorden: ook mensen op de afdeling konden de schoen gezien hebben en erover gepraat hebben. Bovendien waren de specifieke details die Kimberly Clark niet kon zien door de ruit, volgens deze onderzoekers wel degelijk waarneembaar. Tevens wijzen ze er nog op dat Clark pas zeven jaar na dato een eerste verslag schreef van het geval, wat tot vertekening kan hebben geleid. Men weet overigens nooit zeker of Clark misschien suggestieve vragen kan hebben gesteld en bepaalde 'fouten' in het verhaal van Maria kan hebben weggelaten. Volgens Augustine is het geval van Maria waarschijnlijk (onbewust) veel mooier gemaakt (embellished) dan het feitelijk was.
Ook de tweede casus, van Pam Reynolds, wordt uiteraard onder vuur genomen door Augustine. Zoals de meeste lezers van Terugkeer wel zullen weten ging het hierbij om een Amerikaanse muzikante die een speciale hersenoperatie moest ondergaan waarbij haar hersenactiviteit kunstmatig werd stilgelegd. In de populaire pers wordt nog wel eens gesteld dat ze paranormale indrukken kreeg van haar fysieke omgeving terwijl haar hersenen al geen activiteit meer vertoonden. Dit blijkt een misverstand, dat volgens Augustine mede in de hand is gewerkt door het oorspronkelijke verslag van het geval, van dr. Michael B. Sabom, omdat Sabom niet duidelijk genoeg is over het moment waarop de BDE begon. In feite nam Pam voorbereidende handelingen waar die plaatsvonden voordat de eigenlijke (hersen)operatie begon. Volgens Augustine en zijn medestander Gerald Woerlee kun je de auditieve indrukken van Pam Reynolds tijdens haar BDE; het geluid van een soort boor en een gesprek tussen het medisch personeel; toeschrijven aan het doorwerken van het (normale) gehoor tijdens de anesthesie. Bij een aanzienlijk aantal patiënten onder anesthesie zou hier sprake van zijn.
Augustine wijst de tegenwerping dat Pam Reynolds zogeheten clickers in haar oren had (een soort speakertjes om reflexmatige reacties op geluiden te kunnen meten) van de hand, omdat die nog steeds voldoende externe geluiden zouden kunnen doorlaten.
Naast deze geluiden is er ook sprake van een visuele waarneming; namelijk van het scheren van slechts een gedeelte van haar hoofd en van een chirurgische zaag in de vorm van een soort tandartsboor en een kistje met onderdelen voor dat apparaat. Maar die waarnemingen berusten volgens Augustine op giswerk, gebaseerd op de geluiden die Pam (volgens Augustine en Woerlee) nog normaal kon horen. Dit onderbouwt hij door te stellen dat juist de visuele indrukken niet helemaal correct waren.
Het feit dat haar hoofd slechts gedeeltelijk geschoren werd, kan ze volgens hem geraden hebben, van te voren gelezen of anders wel normaal gemerkt na de operatie. Vervolgens zou ze deze kennis onbewust hebben verwerkt in de herinnering aan haar BDE.
Bovendien zou dit punt vertekend kunnen zijn doordat er meer dan drie jaar verstreken waren toen cardioloog Sabom Pam voor het eerst interviewde over haar bijna-doodervaring.
De andere visuele waarneming, van de zaag, is niet helemaal correct. Reynolds zag namelijk een 'groef' aan de bovenkant van de zaag die overging in het handvat, terwijl er in werkelijkheid juist een soort groef aan de andere kant van de zaag zit. Dit duidt er voor Augustine sterk op dat ze de zaag helemaal niet echt gezien heeft, maar zich er gewoon een beeld van heeft gevormd op basis van wat ze (normaal) kon horen.
Tot slot staat Augustine ook nog stil bij gevallen van Kenneth Ring en Sharon Cooper van visuele waarnemingen van blinden tijdens BDE's Uiteraard is hij ook hier helemaal niet van onder de indruk. Met Mark Fox wijst hij erop dat mensen die blind geboren worden veel tijd nodig hebben om te wennen aan visuele indrukken, nadat hun handicap operatief verholpen is; terwijl hier geen sprake van is bij de BDE's van blinden. Hij denkt dan ook niet dat het om echte visuele indrukken of een nog onbekende vorm van waarneming gaat, maar domweg om normale voorkennis. Ook vindt hij het net als Fox vreemd dat sommige blinden alleen zwart-wit beelden gezien zouden hebben tijdens hun bijna-doodervaring, omdat dit niet strookt met een (paranormaal) tijdelijk herstel van het gezichtsvermogen. Ik vind dit zelf vreemd, omdat dit nou juist een effect kan zijn van een soort wennen aan nieuwe indrukken waar Augustine zelf zo'n punt van maakt. Er kan wel degelijk sprake zijn geweest van waarneming van kleuren, maar misschien nog niet van de labels om die kleuren te ordenen. Bovendien vindt Augustine het heel onwaarschijnlijk dat Ring en Cooper relatief veel (21) van zulke gevallen hebben gevonden, als je bedenkt dat het sowieso al betrekkelijk moeilijk is om BDE's te vinden, en dat twee daarvan uitgerekend gemeld werden door dezelfde Kimberly Clark van het geval van Maria en de tennisschoen. Hij lijkt in feite te impliceren dat er bedrog in het spel moet zijn.
Volgens Augustine is er dus nog steeds helemaal geen casuïstisch (retrospectief) bewijsmateriaal voor paranormale waarnemingen tijdens bijna-doodervaringen.
Dit geldt eveneens voor een specifiek soort gecontroleerde prospectieve studies waarbij men werkt met bepaalde targets (doelobjecten) die waargenomen zouden moeten worden tijdens de BDE. Sinds een eerste onderzoek van halverwege de jaren '80 zijn er vijf onderzoeken van dit type uitgevoerd, en allemaal zonder positief resultaat. Een recent geval van Penny Sartori telt hij overigens niet mee. Misschien omdat hij het niet kende, maar misschien ook omdat de persoon in kwestie wel paranormale indrukken kreeg, maar de officiële targets niet waarnam.
Augustine is wel een voorstander van verder onderzoek, onder meer omdat hij verwacht dat daarmee echt aangetoond zou worden dat paranormale BDE's gewoon niet bestaan.
- Bruce Greyson: Comment on "Does Paranormal Perception Occur in Near-Death Experiences?" (blz. 237-244).
Bruce Greyson bestrijdt allereerst dat de meeste onderzoekers van BDE's zich bezighouden met het onderwerp omdat ze geïnteresseerd zijn in bewijsmateriaal voor een leven na de dood. De meeste onderzoekers hebben een medische achtergrond en zijn volgens Greyson vooral bezig met de impact die een BDE op de patiënt kan hebben. Hij haalt diverse kopstukken aan die ofwel zelf stellen dat BDE's geen bewijsmateriaal kan opleveren voor een leven na de dood, of er juist over klagen dat er zo weinig aandacht is voor het vraagstuk van een voortbestaan. Hij onderzocht de visies van auteurs in de Journal of Near-Death Studies en vond dat slechts 8 % stelde dat BDE's aanwijzingen opleveren voor een hiernamaals, terwijl 88 % zich niet bezighield met dit vraagstuk. Volgens Greyson heeft Augustine zijn idee ontleend aan de populaire New Age-pers.
Wel vindt hij dat Augustine misschien gelijk heeft dat onderzoekers te weinig oog hebben voor hallucinatoire aspecten van bijna-doodervaringen. Toch benadrukt hij ook op dit punt dat Augustine dingen vertekend weergeeft. Lang niet alle correcte waarnemingen betreffen bijvoorbeeld details die men gemakkelijk zou kunnen raden of waar men al voorkennis van kon hebben. Greyson verwijst onder meer naar het goed gedocumenteerde geval van Al Sullivan. Deze zag tijdens zijn BDE een chirurg 'klapperen' met zijn armen alsof hij probeerde te vliegen, wat overeenkwam met een bepaalde persoonlijke gewoonte van die chirurg. Hij vermeed in verband met steriliteit manueel contact met voorwerpen en wees daarom dingen met zijn ellebogen aan.
Ook verwijst hij naar een onderzoek van Michael Sabom uit de jaren '80 waarbij de beschrijving van medische handelingen tijdens de animatie van BDE-ers werd vergeleken met de voorstellingen hiervan bij gereanimeerde patiënten zonder BDE. Hieruit bleek dat de beschrijving van de BDE-ers heel nauwkeurig en specifiek was, terwijl de voorstelling van de niet-BDE-ers vaag was en fouten bevatte.
Jammer genoeg vindt Greyson het bewijsmateriaal bij BDE's voor een voortbestaan nog niet doorslaggevend, maar hij stelt wel dat speculaties over alternatieve verklaringen nog minder om het lijf hebben.
Hij vindt het een zwaktebod dat Augustine domweg poneert dat er normale verklaringen zijn voor mogelijke paranormale waarnemingen tijdens de BDE's zonder dat concreet te onderbouwen. Dit probleem kennen we al van de skeptische weerstand tegen de parapsychologie.
Recent onderzoek onder 72 BDE-ers van Greyson zelf toont overigens aan dat hun verhalen sinds de jaren '80 niet mooier waren geworden en na verloop van tijd ook niet samenhangender werden.
Iets dergelijks geldt voor de stelling van Augustine dat allerlei overeenkomsten tussen BDE's het gevolg kunnen zijn van suggestieve vragen van onderzoekers. Uit een artikel uit 2006 blijkt dat BDE's die werden gepubliceerd vóór de eerste druk van het boek van Raymond Moody sterk overeenkwamen met BDE's die sindsdien gepubliceerd zijn.
Greyson is een voorstander van het voortzetten van gecontroleerde prospectieve onderzoeken naar paranormale waarneming bij BDE's en vindt het frustrerend dat het nog geen aanwijzingen voor waarneming van de targets heeft opgeleverd. Hij vindt het belangrijk dat onderzoekers proberen te verklaren waarom dit type onderzoek vooralsnog niets heeft opgeleverd, en ook dat zij zelfs de mogelijkheid serieus nemen dat spontane gevallen op dit gebied berusten op normale factoren zoals vertekeningen van het geheugen of selectieve rapportage. Wat mij betreft een zorgelijke stellingname, die hopelijk geen navolging krijgt.
Er is volgens mij overigens een eenvoudige verklaring voor het gebrek aan succes, namelijk dat de targets tot dusverre gewoon niet interessant of relevant genoeg zijn voor de BDE-ers in kwestie.
Greyson hoopt dat onderzoekers op dit gebied rijp genoeg zijn om te leren van de kritiek van mensen als Augustine en er constructief mee omgaan.
- Kimberly Clark Sharp: The Other Shoe Drops: Commentary on "Does Paranormal Perception Occur in Near-Death Experiences?" (bz. 245-250).
Dit is een reactie van de maatschappelijk werkster die de casus van de tennisschoen van Maria publiceerde. Het is de eerste keer dat ze het geval verdedigt tegenover skeptici, omdat ze gewoon wéét dat het verhaal waar is en het tot nu toe niet de moeite waard vond om in te gaan tegen loze kritiek. De jonge skeptici die Clarks beweringen probeerden te weerleggen, blijken nogal oneerlijk en brutaal te werk te zijn gegaan bij de verzameling van hun gegevens. Toen hun verslag verscheen in The Skeptical Inquirer, voelde Clark zich dan ook bedrogen en had ze geen zin om er op te reageren. Ze vindt ook dat de 'jongens' onethisch hebben gehandeld door zomaar zonder toestemming een bepaalde ziekenhuiskamer binnen te gaan. Omdat ze op dit punt 'oneerlijk' (dishonest) waren, is hun artikel volgens Clark in het geheel niet meer serieus te nemen, maar dat vind ik zelf toch echt te kort door de bocht. Kimberly Clark probeert de kritiek uit het artikel, waar de weergave van Keith Augustine op berust, punt voor punt te ontkrachten. Zo bestrijdt ze dat voorkennis voldoende zou zijn om de ervaringen van Maria te verklaren. Ook blijft ze erbij dat de kenmerken van de schoen van binnen niet te zien waren. De plek buiten kwam niet overeen met de plek van waaruit Clark had gekeken. Ook opgevangen flarden van gesprekjes over de schoen kunnen de ervaringen voor Clark niet verklaren, want 'Maria sprak maar een beetje Engels en had zo'n gesprek daarom nooit kunnen verstaan'. Een vreemde gevolgtrekking vind ik, want spreken en verstaan zijn natuurlijk niet hetzelfde.
Over de tijd die er verstreken was toen het verhaal werd gepubliceerd, zegt Clark dat ze het inmiddels al aan een heleboel mensen had verteld en had verwerkt in een lezing en een TV-programma.
Bovendien vindt Clark het schandalig dat de skeptici veronderstellen dat ze Maria suggestieve vragen zou hebben gesteld. Dat komt er voor haar op neer dat zij gelogen zou hebben over de gang van zaken. Wat betreft het mogelijke opsmukken van het verhaal zegt ze dat haar eigen versie in de loop der jaren juist verarmd was geraakt, omdat ze vergeten was dat er ter hoogte van de enkel een Nike-merkje te zien was op de schoen.
- Charles T. Tart: Commentary on "Does Paranormal Perception Occur in Near-Death Experiences?" (blz. 251-256).
Charles Tart heeft een schets geschreven van een commentaar op het artikel van Augustine. Door familieomstandigheden heeft hij die schets niet kunnen bijschaven, maar hij besloot het commentaar toch maar in deze vorm te publiceren. Dat Tart er onvoldoende tijd aan besteed heeft, is helaas soms wel te merken. Zo zegt hij dat Augustine zomaar beweert dat het geval van Pam Reynolds verkeerd is voorgesteld in de media, terwijl Augustine dit wel degelijk onderbouwt. Michael B. Sabom vermeldt weliswaar dat de BDE voor de standstill procedure begon, maar je moet echt aandachtig lezen om dit eruit te halen. Verder beschouwt Tart Augustines alternatieve verklaring voor Pam's waarneming dat haar hoofd maar gedeeltelijk geschoren werd als een beschuldiging dat Reynolds hier gewoon over gelogen heeft, en ook dit punt is niet in overeenstemming met wat Augustine zegt.
Een belangrijker argument van Charles Tart luidt dat de BDE van Pam Reynolds na haar waarneming van de zaag overgaat in indrukken van een spirituele werkelijkheid en door blijft gaan totdat zij bijkomt.
Overigens zegt hij over de clickers terecht dat het hierbij niet zomaar gaat om een soort kleine oortelefoons. Tart heeft zelf uitgeprobeerd of hij met een geluid van 100 decibel op zijn koptelefoon in staat was een gesprek in zijn naaste omgeving te volgen. Dit was niet het geval.
De vertekening in de beschrijving van de zaag is volgens Tart gemakkelijk te verklaren doordat het om een voorwerp ging dat Pam nooit eerder gezien had. Hij stelt voor om eens te toetsen hoe mensen die slechts heel kort naar zo'n zaag hebben gekeken hem zouden beschrijven. Tart vindt de nauwkeurigheid van Pam's beschrijving in ieder geval nog heel behoorlijk.
Ook zegt hij onder andere nog dat herinneringen aan een BDE over de jaren heen doorgaans heel stabiel blijven.
- Michael B. Sabom: Commentary on "Does Paranormal Perception Occur in Near-Death Experiences?" (blz. 257-260).
Het commentaar van Michael B. Sabom sluit aan bij dat van Charles Tart Hij benadrukt dat de BDE van Pam Reynolds in haar eigen beleving doorging totdat ze bijkwam. Dit komt volgens Sabom overeen met bijna alle gepubliceerde BDE's die hij in de loop van dertig jaar bestudeerd heeft. Doordat Augustine stelt dat de BDE niet plaatsvond terwijl zij een vlak EEG vertoonde, gaat hij zomaar uit van een gebrek aan continuïteit tussen de eerste indrukken (van de fysieke omgeving) en de indrukken van een spirituele werkelijkheid. Deze discontinuïteit vinden we niet terug in de getuigenis van Pam Reynolds zelf en ook niet bij andere BDE-ers.
Ook benadrukt Sabom nog eens dat het bij de clickers ging om speciale kleine op maat gegoten speakers die precies aangepast waren aan elk gehoorkanaal. Bovendien werden ze allebei vastgemaakt met tape en gaas om ze goed vast te zetten in het gehoorkanaal. Daardoor is het volgens Sabom “uiterst onwaarschijnlijk dat Reynolds het gesprek, dat in de operatiekamer plaatsvond, fysiek [met haar fysieke oren] meegekregen zou hebben”.
Tot slot benadrukt hij dat hij een christen is en daarom niet op zoek is naar empirisch bewijsmateriaal voor een leven na de dood. Dat kan op zich waar zijn, maar uiteraard heeft een geval als dat van Pam Reynolds wel degelijk relevantie voor de vraag van een voortbestaan van het persoonlijk bewustzijn.
- Keith Augustine: "Does Paranormal Perception Occur in Near-Death Experiences?" Defended (blz. 261-283).
Keith Augustine gaat in op alle punten van kritiek van zijn commentatoren. Zijn voornaamste reacties zijn:
- Ook al geeft slechts een minderheid van de onderzoekers van bijna-doodervaringen openlijk toe dat ze interesse hebben in bewijsmateriaal voor een voortbestaan, veel van hun onderzoek hangt hier toch wel degelijk mee samen. Bijvoorbeeld wanneer zij alle fysiologische verklaringen voor BDE's systematisch proberen uit te sluiten of wanneer ze op zoek zijn naar universele kenmerken van bijna-doodervaringen.
Het lijkt mij inderdaad ook sterk dat de meeste onderzoekers naar BDE's zelfs privé helemaal geen interesse hebben in aanwijzingen voor een voortbestaan of een transcendente werkelijkheid. Ongetwijfeld spelen hier ook wetenschappelijke taboes mee. De vraag is volgens mij alleen of dit punt echt van belang is voor de evaluatie van paranormale aspecten van BDE's.
- Veel belangrijker is wat Keith Augustine vanaf blz. 268 zegt over spontane gevallen met paranormale waarnemingen. Hij beweert dat die nooit echt overtuigend bewijsmateriaal kunnen bevatten, omdat het altijd bijna onmogelijk zou zijn om toeval, voorkennis of normale informatie uit te sluiten. Daarom vindt hij gecontroleerde prospectieve onderzoeken bijzonder belangrijk. Op het eerste gezicht lijkt dit standpunt misschien nog niet zo gek, maar in feite betekent het dat hij al het spontane bewijsmateriaal op één hoop gooit en doet alsof er helemaal geen sterke gevallen voorkomen. Hij negeert daarmee zoals al we weten het bewijsmateriaal in de casussen van Pam Reynolds en Maria's tennisschoen, maar ook nog andere sterke gevallen zoals Al Sullivan en de man met het gebit van het team van Pim van Lommel.
Het is volgens mij dan ook riskant om Keith Augustine's evaluatie op te vatten als een serieuze uitdaging. Natuurlijk zou het prachtig zijn als ook de gecontroleerde prospectieve onderzoeken bewijsmateriaal voor paranormale waarnemingen van targets opleveren, maar er is ook zonder zulke studies al goed bewijsmateriaal voor BDE's met paranormale aspecten! Het is typerend voor skeptici om spontane gevallen bij voorbaat van de hand te wijzen als totaal niet bewijskrachtig, maar het is allerminst terecht.
Hierom is het ook volkomen ongefundeerd om zoals Augustine - en zelfs Bruce Greyson in zekere zin - te beweren dat negatieve bevindingen bij gecontroleerde prospectieve studies zouden wijzen op het niet bestaan van BDE's met paranormale aspecten!
- Voorts stelt hij in navolging van Susan Blackmore dat Michael Saboms vergelijking tussen twee groepen patiënten onbruikbaar is, omdat de controlegroep nog nooit een reanimatie had doorgemaakt. Daardoor zouden ze over minder informatie hebben beschikt dan de BDE-ers.
Dit is wel erg kort door de bocht, want het ging bij de controlegroep om ervaren hartpatiënten die in elk geval al eens op de Intensive Care hadden gelegen en in de meeste gevallen een hartaanval hadden doorgemaakt en in een aantal geval ook een hartstilstand (Zie: Michael B. Sabom, Recollections of Death.) Het is dus onjuist dat geen van hen ooit een reanimatie had doorgemaakt.
- In het algemeen verdedigt hij de aloude skeptische benadering, namelijk dat je altijd de normale verklaringen voorrang moet geven boven een eventuele paranormale verklaring. Dit is eigenlijk alleen goed te verdedigen als je een wereldbeeld hebt waarbinnen paranormale verschijnselen principieel, a priori onmogelijk zijn, met andere woorden een materialistisch wereldbeeld. Natuurlijk moeten normale verklaringen steeds per geval zoveel mogelijk worden uitgesloten, maar op een gegeven moment worden ze zo onwaarschijnlijk dat ze moeten wijken voor parapsychologische verklaringen.
Augustine stelt op dit punt dat parapsychologen het onderling nog niet eens zijn voor welke paranormale fenomenen er inmiddels goed bewijsmateriaal bestaat, maar zelfs als dit waar is, impliceert dit natuurlijk nog allerminst dat er geen paranormale verschijnselen bestaan! Dat is een zelfde soort redenering als dat er wel een voortbestaan moet zijn omdat de meeste BDE-onderzoekers daar privé van uitgaan. Waarheid is nu eenmaal niet hetzelfde als consensus.
- Wat betreft Maria's waarneming van de schoen blijft Augustine erbij dat het verhaal vertekend kan zijn geraakt en wijst hij erop dat dit niet gepaard hoeft te zijn gegaan met boze opzet aan de kant van Kimberly Clark.
- Wat betreft Pam Reynolds vraagt hij zich af of de clickers al werkten (aan stonden) toen Pam hoorde wat er gezegd werd in de OK. Zo ja, dan vraagt hij zich af hoe kort de pauzes tussen de verschillende clicks van 100 decibel waren. Maar op dit punt lijkt Augustine domweg al verloren te hebben en het zou hem sieren als hij dat gewoon toegaf. Zelfs als er even geen signaal te horen was, dan nog zaten de speakers zelf zozeer vast in het gehoorkanaal dat het praktisch onmogelijk lijkt dat Pam zelfs maar de hardste geluiden van buiten met haar oren kon opvangen. Augustine stelt voor dit eerst maar eens te toetsen, maar dat komt op de kritische lezer nogal goedkoop over.
- Hoewel in mindere mate, geldt iets dergelijks ook voor zijn verklaring voor de waarneming van haar gedeeltelijk geschoren hoofd. Hij blijft er (uiteraard) bij dat het aannemelijker is dat ze onbewust kennis hierover in haar BDE verwerkt heeft dan dat ze echt haar hoofd paranormaal waargenomen heeft.
- De continuïteitsbeleving van Pam Reynolds zelf vindt Augustine volkomen onbelangrijk, want het kan hierbij volgens hem gewoon om een subjectieve indruk gaan. Een onderbreking tussen de waarnemingen in de operatiekamer en de beleving in de spirituele werkelijkheid zou namelijk niet opgemerkt kunnen zijn door Pam. Ik zou zelf niet weten waar Augustine dit op baseert. Als hij gelijk had, zou je bijvoorbeeld net zo goed de indruk kunnen krijgen dat je de hele nacht door voortdurend één lange droom hebt gehad en tussendoor nooit droomloos geslapen hebt. Daar heb ik in ieder geval zelf nog nooit van gehoord. Bovendien gaat Augustine niet in op het punt van Michael Sabom dat BDE's bijna altijd doorgaan totdat iemand wakker wordt.
Dit overzicht werd gepubliceerd in Terugkeer 19(1), voorjaar 2008, blz. 24-28, onder de titel Recente artikelen in het Journal of Near-Death Studies (2).
Reacties: titusrivas@hotmail.com