Titel

Dankbaarheid bij overledenen: twee mogelijke gevallen

Geplaatst door

Titus Rivas   (publicatiedatum: 29 June, 2009)

Samenvatting

Dit artikel bespreekt beknopt twee Nederlandse gevallen van een mogelijke constructieve invloed van de kant van een overledene op een levende; het geval Henriëtte Roos van Ian Stevenson en het recentere geval Wim Stevens van Stichting Athanasia.


Tekst


Dankbaarheid bij overledenen: twee mogelijke gevallen

door Titus Rivas en Anny Dirven (zie Voetnoot onderaan)

Samenvatting
Dit artikel bespreekt beknopt twee Nederlandse gevallen van een mogelijke constructieve invloed van de kant van een overledene op een levende; het geval Henriëtte Roos van Ian Stevenson en het recentere geval Wim Stevens van Stichting Athanasia.
De auteurs gaan om diverse redenen zelf niet uit van de gangbare theorie van de ultieme hersengebondenheid van de persoonlijke geest en nemen de gevallen daardoor serieus als aanwijzingen voor bewuste inmenging na de dood.

Inleiding
In het nieuwste boek van dr. Ian Stevenson (2003), European Cases of the Reincarnation Type, komt slechts één Nederlands geval voor, dat van Henriëtte Roos. Mevrouw Roos lijkt onder de positieve creatieve invloed te hebben gestaan van de overleden Spaanse schilder Francisco de Goya (1746-1828). Volgens een medium zou dit samenhangen met hulp en genegenheid die Goya ontving van Henriëtte in haar vorige leven. Stevenson beschouwt het geval als een aanwijzing voor het bestaan van dankbaarheid bij een overledene.

Ook uit Nederland komt een recent geval waar wij zelf bij betrokken zijn. Het betreft Wim Stevens, de echtgenoot van één van ons (AD). Na een hartaanval droomde hij over een jong meisje dat hem ‘geholpen’ zou hebben en dat later in verband gebracht werd met een overleden buurmeisje. Wim had dit meisje vaak gezelschap gehouden aan haar ziekbed.

In dit artikel een korte beschrijving van beide gevallen en een verkenning van mogelijke implicaties. Deze paper is het resultaat van een project van Stichting Athanasia te Nijmegen.

Henriëtte Roos
De Nederlandse Henriëtte Roos werd geboren in 1903 in Amsterdam. Op haar 22e trouwde ze met een Hongaarse pianist, genaamd Weisz. Vreemd genoeg voelde ze zich daarbij vooral aangetrokken tot diens achternaam, en minder tot zijn persoonlijkheid. Het wekt dan ook geen verbazing dat ze ongeveer 8 jaar later van hem scheidde, maar daarbij wel zijn achternaam aanhield.

Al op jonge leeftijd vertoonde Henriëtte zowel een talent voor schilderkunst als voor muziek. Ze wilde zich aan het schilderen wijden, maar mocht van haar ouders niet naar de kunstacademie. Na haar scheiding won ze in 1934 een talentenjacht en kreeg daarbij een beurs om in Parijs te gaan studeren. Ongeveer twee jaar later hoorde ze op een avond terwijl ze op bed lag plotseling een stem die haar aanspoorde met de woorden: “Wees eens niet zo lui, sta op en ga aan het werk”. Ze besteedde hier eerst geen aandacht aan, maar kreeg na enige tijd weer dezelfde opdracht. Opnieuw bleef ze in bed liggen, totdat ze de stem nog een derde maal hoorde. Henriëtte stond dit keer wel op en gaf gehoor aan een drang om haar schildersezel in een donkere hoek van de kamer te zetten. Ze begon vervolgens koortsachtig in het duister te schilderen, zonder te kunnen zien waar ze mee bezig was. Pas de volgende ochtend kwam ze erachter dat ze een mooi portretje van een jonge vrouw had geschilderd. De ochtend daarop liet ze het schilderij direct zien aan een goede vriendin, die haar vanwege haar eigen interesse in spiritisme in contact bracht met een plaatselijk helderziend medium. Tijdens een psychometrische sessie, zag dit medium grote gouden letters voor zich die samen de naam Goya vormden. Ze beweerde dat de Spaanse schilder Henriëtte uit een vorig leven kende, toen hij op de vlucht voor vijanden aan het einde van zijn incarnatie in Zuid-Frankrijk was beland en daarbij gastvrij was ontvangen in haar huis. Goya zou haar willen begeleiden op haar artistieke weg.

Diezelfde avond trof Roos, die bijna niets wist van de schilder, bij een Franse musicus thuis een boekje genaamd “La vie de Goya” aan. Daarin las ze dat Goya inderdaad een tijd lang in Bordeaux had verbleven bij ene Leocadia Weiss en haar dochter Rosario Weiss. De Spaanse Leocadia was als Leocadia Zorilla gehuwd met de Duitser Isidor Weiss.
Direct na deze merkwaardige ontdekking, verdween de gehechtheid aan de naam Weisz die Henriëtte tot dan toe steeds had gevoeld.

Mevrouw Roos wachtte tot 1958 alvorens ze een verslag schreef over haar ervaringen voor de American Society for Psychical Research. Naar aanleiding daarvan ontmoette Ian Stevenson haar persoonlijk en onderhield hij bovendien een correspondentie met haar. Ze vertelde hem dat ze nog vier vergelijkbare ervaringen met Goya’s ‘hulp’ rond de productie van schilderijen had gehad, waarbij ze telkens met een ongebruikelijke snelheid, gemak en vaardigheid te werk was gegaan.
Dr. Stevenson probeerde vast te stellen welke vrouw het meest in aanmerking kwam als degene die Roos in haar vorige leven geweest kon zijn, Leocadia of Rosario Weiss. Hij kwam er onder meer achter dat Rosario net als Henriëtte (en in tegenstelling tot haar moeder) sterk artistiek en muzikaal begaafd was geweest en dat Goya had geprobeerd haar daarin te stimuleren. Goya bleek sterk gehecht aan Rosario en hij noemde haar van daaruit soms zelfs “mijn dochter”.
Stevenson stelt dat dit geval wijst op een behoefte van de overleden schilder om zijn geliefde Rosario ook na haar reïncarnatie te blijven begeleiden. Hij zou daarbij geleid worden door een sterk gevoel van dankbaarheid voor haar genegenheid. Merkwaardig genoeg lijkt de voornaam uit het vorige leven op de meisjesnaam van Henriëtte.

Stevenson hecht duidelijk belang aan dit geval, aangezien hij het eerste schilderij dat Henriëtte Roos onder invloed van Goya zou hebben geschilderd, heeft laten verwerken in de kaft van zijn boek (2003). Hij nam het geval al eerder op in zijnste vroeg werk over reïncarnatieonderzoek (Stevenson, 1960).

Wim Stevens
De 72-jarige Wim Stevens uit Budel werd op 31 oktober 1931 geboren. Op 13 augustus 2002 kreeg hij een hartinfarct waarvoor hij twee keer gedotterd werd, gevolgd door een openhartoperatie. Dit alles was zowel voor hemzelf als voor zijn vrouw (AD) bijzonder ingrijpend en emotioneel. Wim ontsnapte op het nippertje aan de dood en beleefde daarbij een klassieke bijna-doodervaring die echter buiten het bestek van dit artikel valt.

Nadat dhr. Stevens weer terug naar huis mocht, had hij op 4 oktober 2002 een merkwaardige droom. Hij kreeg wazige beelden te zien van een jong meisje, van wie hij het gezicht niet goed kon waarnemen en dat hij daarom ook niet herkende. Ze vertelde hem dat ze hem al eerder had willen helpen, maar dat hij toen nog te ziek was. De droom leek te impliceren dat er een overleden meisje bestond dat zich geestelijk over hem had ontfermd.

Wim werd, zoals in die periode wel vaker gebeurde, rond kwart voor 4 ’s ochtends bezweet wakker, maar dit keer voelde hij zich, in tegenstelling tot voorgaande dagen, heel fijn. Hij kon elke lichamelijke houding aannemen zonder ergens last van te krijgen. De dagen ervoor had hij ’s morgen telkens pijn bij het ontwaken en was zijn lichaam verkrampt. Vandaar dat hij deze ochtend nog even “Dank je wel!”zei tegen het meisje uit de droom.

Wim Stevens voelde zich erg ontroerd door de droom en deelde hem dan ook direct met zijn vrouw. Anny Dirven vertelde Titus Rivas vervolgens via e-mail wat Wim overkomen was, waarop TR haar verzocht om haar man te vragen waar hij aan moest denken naar aanleiding van het thema van zijn droom. Kende hij soms een jong meisje dat onlangs of wat langer geleden gestorven was?

Terwijl AD dit verzoek van TR las kreeg ze onaangekondigd de naam We(e)gels ‘door’. Dit soort mogelijk paragnostische indrukken had Anny Dirven daarvoor al eerder gekregen over andere onderwerpen, zodat ze er ook nu wel enige waarde aan hechtte. Ze ging dan ook naar beneden en vroeg Wim of deze naam hem misschien iets zei, en ze noteerde zijn antwoord.
Stevens zei: “Hoe kom je daaraan? Dat heb ik jou nooit verteld. Dat waren vroeger in mijn jeugd onze buren en ze woonden toen in Budel Dorplein [AD komt zelf uit Breda]. En daar kwam ik veel. Daar hadden ze een meisje dat Mia heette. Ze is met 10 of 11 jaar overleden. Ik kan dat nog zo voor mijn geest halen. Ze kreeg vaak de stuipen en was heel dik van het vocht dat haar lichaam vasthield. Ze zag eruit alsof ze helemaal was opgeblazen en is op een gegeven moment gestikt. Op het laatst van haar jonge leven lag ze op bed en ze kwam er niet meer uit. Ik speelde spelletjes met haar, zoals kaarten, raadseltjes en mensergerjeniet, enz.”

AD stelde enkele weken later via via vast dat het meisje dat Wim in zijn jeugd vaak gezelschap had gehouden inderdaad Mia Weegels heette. Het meisje was geboren op 26 september 1933 en aan haar ziekte overleden in augustus 1942, d.w.z. op bijna negenjarige leeftijd, toen Wim zelf bijna 11 jaar oud was. Zowel Anny Dirven als Wim Stevens zelf zijn er van overtuigd dat ze het nooit met elkaar over dit meisje hadden gehad voordat de droom ter sprake kwam.

Waar wijzen deze gevallen op?
In beide gevallen lijkt het tenminste een reële mogelijkheid dat een overledene een levende bewust heeft bijgestaan vanuit warme gevoelens van dankbaarheid en genegenheid. Deze interpretatie is uiteraard bij voorbaat uitgesloten als men vasthoudt aan de theorie dat wetmatige correlaties tussen geest en hersenen eenduidig uitwijzen dat men de dood geestelijk niet kan overleven. In dat geval zouden we hoe dan ook moeten denken aan puur toeval, cryptomnesie of zelfbedrog, hoe vergezocht elk van deze hypothesen ook lijkt. Telepathie is in de ogen van de meeste aanhangers van de theorie van de hersengebondenheid van de geest overigens al een heel problematisch concept (Rivas, 2003b) en bovendien lijkt ze in beide gevallen onaannemelijk doordat de persoon van tevoren zelf geen bewuste link met de overledene had gelegd.
Er bestaan volgens ons echter in het algemeen voldoende wijsgerige (Rivas, 2003a) en empirische (Van Lommel et al., 2001; Rivas, 2000, 2003b; Smit, 2003; Stevenson, 1997, 2000) argumenten om de algemene theorie dat er geen persoonlijk overleven na de dood mogelijk is te verwerpen.

Als we de interpretatie van Stevenson serieus nemen en toepassen op beide gevallen, lijkt het heel aannemelijk dat overledenen mee kunnen leven met hun nabestaanden en hen kunnen begeleiden. In het geval Henriëtte Roos gaat deze begeleiding zelfs nog door nadat ze gereïncarneerd is, wat overeenkomt met andere aanwijzingen voor persoonlijke banden die over meer dan één leven standhouden (Rivas, 2001, 2002, 2003c). Maar ook in het geval van Wim Stevens is er een lange periode verstreken op het moment dat hij de hulp van de overleden Mia gewaar lijkt te worden.

Al duizenden jaren gelooft de mens in geesten en engelbewaarders en de interventie van overledenen of voorouders. Het lijkt er warempel op dat deze concepten wel eens veel meer zouden kunnen behelzen dan puur bijgeloof.

Referenties
- Lommel, P. v., Wees, R. v., Meyers, V., & Elfferich, I. (2001). Near-death experience in survivors of cardiac arrest: a prospective study in the Netherlands. The Lancet, 358, 9298, 2039-2044.
- Rivas, T. (2000). Parapsychologisch onderzoek naar reïncarnatie en leven na de dood. Deventer: Ankh-Hermes.
- Rivas, T. (2001). Tweelingen en reïncarnatie. Prana, 135, 58-63.
- Rivas, T. (2002). Signalen uit de hemel. Prana, 129, 63-68.
- Rivas, T. (2003a). Geesten met of zonder lichaam: pleidooi voor een dualistisch personalisme. Delft: Koopman & Kraaijenbrink.
- Rivas, T. (2003b). Bijna-Dood Ervaringen: een vergelijking van filosofische interpretaties. Tijdschrift voor Parapsychologie, 70, 2, 12-15.
- Rivas, T. (2003c). Uit het leven gegrepen: beschouwingen rond een leven na de dood. Delft: Koopman & Kraaijenbrink.
- Smit, R.H. (2003). De unieke BDE van Pamela Reynolds (Uit de BBC-documentaire ‘The Day I Died’). Terugkeer, 14, 2.
- Stevenson, I. (1960). The evidence for survival from claimed memories of former incarnations. Journal of the American Society for Psychical Research, 54, 51-71 & 95-117.
- Stevenson, I. (1997). Reincarnation and Biology. Westport/Londen: Praeger.
- Stevenson, I. (2000). Bewijzen van reïncarnatie. Deventer: Ankh-Hermes.
- Stevenson, I. (2003). European Cases of the Reincarnation Type. Jefferson & Londen: McFarland & Company Inc. Publishers.

Abstract
The authors briefly discuss two Dutch cases of a possible constructive impact from a discarnate spirit on a living person; Henriette Roos studied by Ian Stevenson and the more recent case of Wim Stevens of Athanasia Foundation.
For both philosophical and empirical reasons, the authors reject the theory of the personal mind’s ultimate dependence on the brain and therefore they take these cases seriously as evidence for an intentional discarnate intervention after death.

Dit artikel werd in 2004 gepubliceerd in het Tijdschrift voor Parapsychologie, 2, 16-19.

Contact: titusrivas@hotmail.com