Titel

New Essays in Applied Ethics

Geplaatst door

Titus Rivas   (publicatiedatum: 22 June, 2009)

Samenvatting

Recensie van New Essays in Applied Ethics: Animal Rights, Personhood and the Ethics of Killings.


Tekst


Boekbespreking

Hon-Lam Li & Anthony Leung (red.): New Essays in Applied Ethics: Animal Rights, Personhood and the Ethics of Killing. New York: Palgrave Macmillan, New York, 2007, ISBN 978-230-00650-8.

Dierethiek vormt een onderdeel van de toegepaste of praktische ethiek. In de bundel New Essays in Applied Ethics komt de dierethiek aan bod naast andere terreinen zoals abortus en euthanasie. Het eerste wat mij is opgevallen aan dit boek betreft het feit dat de redactie uit twee Chinese filosofen uit Hongkong bestaat, die overigens in de VS en Engeland hebben gestudeerd. De artikelen in deze bundel blijken allemaal geschreven te zijn voor een internationaal congres voor toegepaste ethiek dat in 1999 in Hongkong werd gehouden.
Peter Singer bijt de spits af met zijn stuk Ethics, Animals and Nature, waarin hij zich zowel verzet tegen het speciësisme als tegen een ecocentrische ethiek. (Speciësisme is een onder dierenrechtenactivisten gangbare term om te verwijzen naar het discrimineren tussen dieren op basis van hun diersoort. In de praktijk komt het vaak neer op het discrimineren van andere diersoorten door de mens. (red.)) Hij laat onder meer zien dat een afwijzing van het speciësisme niet strijdig is met het humanisme, maar daar juist op voortbouwt. Wat betreft natuurbehoud doet Singer de interessante uitspraak dat bijvoorbeeld een woud een thuis biedt aan miljoenen dieren die van de honger zullen omkomen als het woud gekapt wordt. Dus ook als je alleen uitgaat van de belangen van wezens met gevoel blijft milieubescherming moreel gezien een belangrijke aangelegenheid.
Het volgende essay, Rights, Liberation and Interests, van de Amerikaanse filosoof Tibor R. Machan is zonder meer één van de stuitendste betogen die ik ooit gelezen heb. Machan erkent dat dieren een bepaalde waarde vertegenwoordigen en belangen hebben, maar ze kunnen daar volgens hem geen enkel recht aan ontlenen. Op dit punt voert hij aan dat de Verenigde Staten bijvoorbeeld ook belangen hebben bij de olie in het Midden-Oosten, maar dit nog niet betekent dat de Amerikanen die olie zomaar in beslag kunnen nemen. Machan ziet kennelijk niet in dat veel belangen wel degelijk te maken hebben met zaken die een wezen zelf toebehoren. Met name in het geval van fysiek overleven en lichamelijk welzijn: het gaat daarbij niet om het eigendom van iemand anders maar om je eigen lijf. De auteur gaat zo ver dat hij veganisme moreel verwerpelijk noemt omdat het gebaseerd zou zijn op een absurd concept van dierenrechten (blz. 47). Machan bereikt een treurig dieptepunt waar hij beweert dat je een theorie niet mag toetsen aan moeilijke 'uitzonderingen' (zoals de kwestie van de rechten van baby's) en op die manier zijn eigen antropocentrische theorieën boven alle kritiek verheft. De auteur toont zich overigens nog een echte vijand van dierenrechten door de voorstanders voor misantropen (mensenhaters) uit te maken en te benadrukken dat het zeer kwalijk zou zijn als een 'gewelddadige groep die niet goed bij zijn hoofd is' erin slaagt belangrijke dierproeven terug te dringen (blz. 56-59).
Een stuk minder rabiaat is het artikel Towards Quasi-Vegetarianism van redacteur Hon-Lam Li. Hij erkent dat het goed is om zoveel mogelijk onnodig dierenleed te voorkomen. Alleen zouden veel mensen er volgens hem niet in slagen om hun oude eetgewoonten voortaan radicaal af te zweren. Hon-Lam vergelijkt dit zelfs met een verslaving en stelt dat je hier ook moreel niet zo maar om heen kunt. Om die reden zou er geen eenduidige verplichting kunnen bestaan om vegetariër te worden, want het gastronomische welzijn van mensen moet volgens de auteur voldoende meegewogen worden. Hon-Lam neemt dit zo serieus dat hij ervoor pleit om dan in elk geval het dierbare vlees eten zoveel mogelijk te beperken, door in het vervolg met name alle vlees van zoogdieren te laten staan. Bij de ideale vorm van 'quasi-vegetarisme' zou men slechts zuivelproducten, vis en schaaldieren nuttigen, overeenkomend met wat in het Engels wel pescarianism wordt genoemd.
Het stuk Love a Duck! van Kate Rawles betoogt dat gevoelens een grotere rol zouden moeten spelen in discussies rond dierenrechten. Op zich heeft zij een punt dat het al uit zou maken als emoties van ontzetting en weerzin rond dierenmishandeling serieuzer werden genomen. Dit wordt bijvoorbeeld ook met zoveel woorden erkend door Tom Regan. Rawles lijkt echter te vergeten dat tegenstanders van dierenrechten ook sterke positieve gevoelens kunnen hebben rond diergebruik, bijvoorbeeld bij de plezierjacht of stierengevechten. Rationele overwegingen rond recht en onrecht zijn dus echt onmisbaar bij ethische discussies.
Het uitstekende essay Men's Hunting and the Disvalue of Natural Predation van Brian Luke behandelt de argumenten voor en tegen de waarde van de menselijke jacht op dieren. Luke toont aan dat het bestaan van de jacht van roofdieren op prooidieren in de vrije natuur verre van ideaal is. Hij ontkracht bijvoorbeeld nauwgezet de theorie van de noodzaak van het doden van planteneters om hun populatie binnen de perken te houden. Aangezien de natuurlijke predatie geen positief verschijnsel vormt, is het niet vol te houden dat het goed is als mensen (plezier)jacht bedrijven. Hierbij werpt Luke ook het eeuwenoude theologische probleem op hoe het kan dat er zoveel onnodig leed voorkomt in de natuur, als die natuur geschapen is door een goede God.
Van de overige artikelen vind ik vooral een artikel van Vicky Franks lezenswaardig, over de vraag wanneer je mag aannemen dat een embryo bezield kan zijn (ze toont overtuigend aan dat dit niet al vanaf de conceptie het geval is, maar bijvoorbeeld pas als het zenuwstelsel 'gereed' is), evenals een stuk van Gerald Dworkin, waarin hij stelt dat artsen moreel beschouwd niet mogen meewerken aan executies.

Titus Rivas

Dit artikel werd gepubliceerd in Vega!, nr. 79, winter 2008/2009, blz. 30.