Het spirituele brein (boekbespreking)
Geplaatst door
Titus Rivas (publicatiedatum: 23 March, 2009)
Samenvatting
Boekbespreking van het boek Het spirituele brein van Mario Beauregard door Titus Rivas
Boekbespreking
Mario Beauregard en Denyse O'Leary. Het spirituele brein: bewijzen voor het bestaan van de ziel. Kampen: Ten Have, 2008. ISBN 978-90-790-0105-7.
We leven in een tijd waarin paranormale verschijnselen, aanwijzingen voor een bewustzijn tijdens een klinische dood en zelfs het bestaan van een schepper door velen worden afgedaan als pure onzin. Publicaties die de materialistische visie op de relatie tussen hersenen en geest aan het wankelen brengen zijn dan ook zeer welkom. Zoals natuurlijk Eindeloos bewustzijn van Pim van Lommel, maar ook Het spirituele brein van neurowetenschapper Mario Beauregard, de hoofdauteur, en zijn co-auteur wetenschapsjournaliste Denyse O'Leary.
Mario Beauregard wijst er in de inleiding van het boek op dat de meeste wetenschappers op dit moment materialistisch georiënteerd zijn en geloven dat de fysieke wereld de enige werkelijkheid is. De auteurs willen aantonen dat de 'geest wel bestaat en dat hij meer is dan alleen je hersenen' (blz. 16). Ze richten zich tegen de boodschap van populaire materialisten als Daniel C. Dennett.
Beauregard stelt dat de niet-materialistische traditie waarin hij staat rijk en vitaal is en de werkelijkheid veel meer recht doet dan het materialisme. Ook kan zij praktische voordelen en behandelingen opleveren die het materialisme negeert. Bovendien kunnen ingrijpende spirituele ervaringen het best worden opgevat als “ervaringen die de betrokkenen in contact brengen met een realiteit buiten henzelf, een realiteit die hen dichter bij de werkelijke aard van het heelal heeft gebracht” (blz. 22).
In het algemeen keren de auteurs zich tegen de skeptische, gesloten manier waarop materialisten maar ook veel media omgaan met alles wat hun ideologie in gevaar zou kunnen brengen. Ze tonen aan dat het genetisch reductionisme dat veel mensen in zijn ban houdt geen wetenschappelijke basis heeft. Hetzelfde geldt voor simplistische materialistische verklaringen van religieuze ervaringen en voor het bizarre onderzoek van Michael Persinger. Deze 'neurotheoloog' probeerde religieuze ervaringen op te wekken met een zogeheten godhelm, maar zijn bevindingen zijn beter te verklaren door middel van psychologische suggestie dan door een neuropsychologisch programma. De auteurs schrijven dan ook: “De hoop dat de neurowetenschap al snel met een eenvoudige materialistische verklaring voor de spirituele natuur van de mens op de proppen zou komen is de bodem ingeslagen en zal ook in de toekomst niet in vervulling gaan.” (blz. 123).
Beauregard wijst erop dat de geest niet gereduceerd kan worden tot het brein en dat er bovendien geen materieel mechanisme bestaat dat de relatie tussen hersenen en geest kan verklaren. Vanaf hoofdstuk 6 worden de aanwijzingen ten gunste van een niet-materialistische theorie van deze relatie besproken. Zo blijkt de geest in staat te zijn neurologische patronen te veranderen, bijvoorbeeld door middel van cognitieve therapie bij een obsessief-compulsieve stoornis. Ook het placebo-effect (en zijn tegenhanger het nocebo-effect) is moeilijk inpasbaar in een materialistische theorie, hetgeen zelfs door sommige materialisten erkend wordt. Drie andere soorten gegevens die botsen met het materialisme zijn psi (d.w.z. paranormale verschijnselen, zoals telepathie, helderziendheid en psychokinese), bijna-doodervaringen en mystieke ervaringen. Beauregard laat zien dat al deze verschijnselen goed in een niet-materialistische theorie passen zonder dat men orthodoxere feiten hoeft te loochenen. De auteurs presenteren een hypothese om de interactie van hersenen en geest te verklaren, de zogeheten psychoneurale translatiehypothese oftewel PTH. Volgens deze hypothese wordt de taal van de geest ('mentalees') vertaald in de taal van de hersenen ('neuronees').
Hoofdstuk 7 en 8 bieden een overzicht over de aard en invloed van mystieke en andere spirituele ervaringen, waarna hoofdstuk 9 het eigen onderzoek van Beauregard naar zulke ervaringen onder karmelietessen bespreekt. Hieruit blijkt onder andere dat er allerlei hersengebieden bij mystieke ervaringen betrokken zijn en dat de hersenactiviteit tijdens zulke ervaringen verschilt van de hersenactiviteit die betrokken is bij alledaagsere emoties. Een belangrijke bevinding van het onderzoek van Beauregard is met andere woorden dat er geen 'godschakelaar' in de hersenen is, geen 'god spot' zoals Melvin Morse (een aanhanger van die theorie) het noemt. Beauregard meent overigens net als Morse dat de mens met zijn geest werkelijk in contact kan komen met een transcendente werkelijkheid.
Natuurlijk is ook dit belangrijke boek niet volmaakt. Zo stellen de auteurs dat hersenen en geest twee gebieden zijn die met elkaar in wisselwerking kunnen treden doordat ze complementair aan elkaar zijn. Deze veronderstelde complementariteit (die kenmerkend is voor panpsychistische en holistische theorieën) is echter niet goed te rijmen met de theorie dat de geest de dood van de hersenen kan overleven, terwijl de auteurs daar zelf wel van uitgaan. Als hersenen en geest echt complementair zijn (als de twee zijden van een munt) dan moeten ze mijns inziens ook met elkaar te gronde gaan bij het overlijden.
Verder baseert Beauregard zich op een achterhaalde weergave van de casus van Pam Reynolds, namelijk dat zij correcte waarnemingen van haar omgeving kreeg nadat haar hersenen reeds helemaal stil waren gelegd (het gebeurde in werkelijkheid nog daarvoor). Ook lijkt hij niet op de hoogte van verschillen tussen Theravada- en Mahayana-richtingen binnen het boeddhisme, en geeft hij volgens mij een te simplistische verklaring voor de motieven van moslim-terroristen.
Wat het psi-onderzoek betreft stellen de auteurs dat dit slechts een klein effect te zien geeft, terwijl dit uitsluitend geldt voor de resultaten van kwantitatief laboratoriumonderzoek en niet voor andere vormen van parapsychologisch onderzoek. Dit zijn allemaal relatief kleine foutjes.
Op één punt vind ik dit boek echter ronduit tegenvallen. Beauregard veronderstelt dat er een extreme dichotomie bestaat tussen de menselijke en dierlijke geest. Hij lijkt zelfs het bestaan van dierlijk bewustzijn in twijfel te trekken. Het is duidelijk dat de neurowetenschapper niet bekend is met het werk van dieronderzoekers als Jane Goodall, Donald Griffin en Marc Bekoff dat aantoont dat een materialistische verklaring ook voor de dierlijke psyche volledig ontoereikend is. Dit blijkt uit passages in Het spirituele brein als: “Als we werkelijk voor 98 procent chimpansees zijn, zijn geest, zelf, wil, ziel en spiritualiteit zonder twijfel niet meer dan menselijke vormen van een normale dierlijke hersenfunctie”. (blz. 39)
De auteurs stellen zelfs dat honden een grotere geestverwantschap met mensen hebben dan chimpansees, om zo de kloof tussen mensen en mensapen te benadrukken. Natuurlijk zijn honden echt heel intelligent en gevoelig en hebben ze doorgaans een speciale band met mensen, maar het gaat zonder meer te ver om de geestelijke vermogens van chimpansees zo sterk te onderschatten. Het is bijvoorbeeld van chimpansees genoegzaam aangetoond dat zij een hoogontwikkeld zelfbewustzijn, algemene intelligentie en gevoelsleven hebben die zich kunnen meten met die van een gemiddeld mensenkind. Een evolutionaire psychologie dient net zomin materialistisch opgevat te worden als de neuropsychologie. Ik beschouw dit daarom als een blinde vlek van Beauregard. De spirituele revolutie is ook wat dit thema betreft nog maar net begonnen.
Titus Rivas
Deze boekbespreking werd gepubliceerd in Terugkeer, lentenummer 2009, 20(1), blz. 28.
Contact: titusrivas@hotmail.com