Titel

Porphyrius over de onthouding van dierlijk voedsel

Geplaatst door

Titus Rivas   (publicatiedatum: 8 June, 2008)

Samenvatting

Bespreking voor Vega! van het klassieke werk De Abstinentia van Porphyrius door Titus Rivas.


Tekst

 
Vegetarisme in de 3e eeuw

Porphyrius over de onthouding van dierlijk voedsel

door Titus Rivas

Peri apoches empsuchon is een Grieks werk uit de derde eeuw na Christus over vegetarisme van Porphyrius, die een leerling was van de grondlegger van het neoplatonisme, Plotinus. Zoals veel Griekse verhandelingen is het beter bekend geworden onder zijn Latijnse naam, namelijk De Abstinentia. Het betoog van Porphyrius is gericht tot een voormalige pupil, Firmus, die naar verluid christen was geworden om weer van vlees en wijn te kunnen genieten. De verhandeling is overigens niet helemaal bewaard gebleven, maar de kern van de wijsgerige argumentatie gelukkig wel.

Tegenstanders uit de oudheid van het vegetarisme
De Abstinentia is opgebouwd uit vier delen, die boeken worden genoemd. In het eerste boek staat Porphyrius stil bij de argumentatie van filosofische tegenstanders van het vegetarisme, zoals de peripatetici (aanhangers van Aristoteles), de stoïcijnen en veel epicuristen. Bepaalde argumenten die hij noemt doen denken aan de argumentatie van hedendaagse opponenten. Zo werd er gesteld dat we 'irrationele' wezens niet op dezelfde manier kunnen behandelen als rationele wezens (dat wil zeggen mensen). Ook redeneerde men dat we wezens aan wie we geen rechtvaardigheid verschuldigd zijn geen onrecht kunnen aandoen. De epicuristen gingen volgens Porphyrius van een soort sociale contracttheorie uit, waarbij mensen elkaar niets aandoen omdat ze daar wederzijds baat bij hebben. Ook het doden van sommige dieren hangt samen met het nut dat mensen daarvan ondervinden.
Porphyrius noemt verder de argumenten van ene Claudius van Napels die een verhandeling tegen het vegetarisme had gepubliceerd. Het eten van vlees zou voor de mens natuurlijk geworden zijn vanaf het moment dat hij het gebruik van vuur had ontdekt. Het doden van dieren is volgens Claudius bovendien een noodzaak om plagen te voorkomen en voor de bereiding van bepaalde medicijnen. Wanneer je uitgaat van het bestaan van plantaardige zielen, kun je ofwel helemaal niets meer eten, of je moet toegeven dat het doden van planten net zo geoorloofd is als het slachten van dieren. Als je bovendien gelooft dat zielen zich via het dierenrijk ontwikkelen om mens te kunnen worden, dan doe je ze alleen maar een plezier door ze te doden, omdat dat doel daarmee alleen maar sneller bereikt wordt.
Opmerkelijk genoeg noemt Porphyrius een argument dat je nu nog wel eens van vleeseters hoort. Namelijk dat als je vindt dat het eten van vlees en vis onrechtvaardig is, je je ook zou moeten onthouden van melk, wol of honing: “Zo werd de [...] melk niet voor jou voortgebracht, maar voor het jong van het dier dat de melk heeft.” Een argument dat wij veganisten in feite onderschrijven, maar dat Porphyrius duidelijk niet geldig vindt. Hij is een voorstander van lacto-ovo vegetarisme en daarmee bijvoorbeeld van het gebruik van ossen voor de akkerbouw. Hij stelt dat landbouwhuisdieren er zelf belang bij hebben dat ze door mensen verzorgd en beschermd worden en dat we van daaruit het recht hebben van hun diensten gebruik te maken, zolang we ze maar niet doden. Ook volgens tegenstanders als Claudius is diergebruik natuurlijk onvermijdelijk waarbij hij onder meer denkt aan dierenoffers aan de goden.

Ascetische onthouding
De argumentatie die Porphyrius zelf vooral naar voren brengt in dit boek heeft betrekking op een ascetische, vergeestelijkte levensstijl. Als neoplatonist ziet hij de mens als een geestelijk, ‘intellectueel’ wezen dat zich zoveel mogelijk moet onttrekken aan de fysieke wereld van de zintuiglijkheid. Het voedsel dat we tot ons nemen moet licht verteerbaar en matig zijn, en niet te maken hebben met grove sensaties. Dit geldt niet alleen voor voedsel, maar ook voor allerlei andere genietingen. Hij verwijst zelfs naar mensen die hun eigen ogen uitstaken om niet afgeleid te worden van hun contemplatie van het bovenzinnelijke, hoewel dit niet als aanbeveling wordt gepresenteerd. De onthouding van dierlijk voedsel maakt in deze context dus onderdeel uit van een algemenere onthouding van sensueel genot. Dierlijk voedsel is bijvoorbeeld extra belastend voor onze gezondheid en maakt het moeilijker om je niet teveel bezig te houden met je lichaam. Overigens blijkt Porphyrius een lage dunk van het plebs of gewone volk te hebben. Hij meent dat het vegetarisme alleen voorbehouden is aan contemplatieve filosofen en verwacht dat er altijd veel vleeseters zullen blijven bestaan.

Dierenoffers
In boek 2 gaat de auteur in op het thema van de dierenoffers. Volgens de inleiding tot de verhandeling van de Engelse vertaler is dit onderwerp actueler dan je zou denken, omdat je het thema kunt vergelijken met dierproeven.
Porphyrius stelt terecht dat de eventuele noodzaak van dierenoffers nog niets impliceert over het eten van dierlijk voedsel. Het is hierbij amusant om te lezen over vermeende historische achtergronden voor het eten van dieren. Zo zouden mensen volgens hem pas dieren zijn gaan eten in periodes van hongersnood, plagen of oorlog. En zo zouden eerst alleen plantaardige offers gebracht zijn en pas later ook om dierenoffers. Hierbij stelt Porphyrius terecht dat het onrechtvaardig is om onschuldige dieren te offeren, aangezien ze ons niets misdaan hebben. Zelfs schadelijke dieren als slangen zouden niet geofferd moeten worden, omdat ze geen waardig offer kunnen zijn. Daarom keurt hij alle dierenoffers zonder uitzondering af. Een nadelig effect van dierenoffers is bovendien nog dat
Het offeren van dieren is volgens Porphyrius echt op zijn plaats bij de verering van allerlei kwalijke demonen. Hij stelt ook dat dede zielen van gedode dieren vleeseters kunnen beïnvloeden, wat zeer onwenselijk is als je bezig houdt met spirituele ontwikkeling. [LET WEL: HIER ZIJN PASSAGES WEGGEVALLEN BIJ HET OVERZETTEN, DIE NOG MOETEN WORDEN INGEVOEGD, T.R.]

Onrechtvaardig vleeseten
Boek 3 is vanuit een hedendaags ethisch perspectief het meest interessante gedeelte van De Abstinentia. Het gaat expliciet over de onrechtvaardigheid van vlees eten. Porphyrius toont eerst aan dat dieren ‘rationeel’ zijn, of moderner gezegd: dat ze beschikken over cognitieve vermogens. Hij maakt een onderscheid tussen denken en spreken en stelt dat het maar de vraag is of dieren niet kunnen praten. Grieken kunnen Indiërs bijvoorbeeld (doorgaans) ook niet verstaan, maar dat wil niet zeggen dat Indiërs geen eigen taal bezitten. Bovendien beschikken dieren in elk geval over non-verbale communicatiesystemen van allerlei geluiden. Hier zie je net als op andere plaatsen een grappige mix van juiste observaties met legendes, zoals dat de Indiase hyena zo goed zou zijn in het imiteren van mensen dat hij hun naam kan roepen.
Dieren kunnen allerlei menselijke commando’s leren begrijpen en ze denken duidelijk na over het juiste handelen binnen de situatie waar ze zich in bevinden. Volgens Porphyrius waren grootheden als Aristoteles, Plato, Empedocles, Pythagoras en Demokritos het er allemaal over eens dat dieren kunnen denken. Hij wijst zelf nog op lichamelijke overeenkomsten tussen mensen en dieren en stelt dat dieren bijvoorbeeld uitgerust kunnen zijn met veel betere zintuigen dan mensen. Dat een adelaar beter kan zien dan een mens, wil niet zeggen dat mensen helemaal niet kunnen zien. Indien de mens veel intelligenter is dan andere dieren, betekent dit dus niet dat dieren helemaal niet kunnen denken. Sommige analogieën die de auteur maakt zijn tegenwoordig overigens onbruikbaar, zoals zijn stelling dat de zon een rationeel wezen is.

Heel actueel is zijn verwijzing naar bepaalde mensen die dierlijk bewustzijn nooit echt serieus nemen en stellen dat dieren gedrag vertonen dat slechts op het eerste gezicht lijkt te verwijzen naar bewustzijn.
Uitgaande van de beperkte, maar wel degelijk aanwezige ‘rationaliteit’ van dieren, stelt Porphyrius dat we hen rechtvaardig moeten behandelen. Tegenwoordig zouden we meer de nadruk leggen op subjectieve beleving (‘sentience’), maar de argumenten houden in ieder geval verband met elkaar. Als je het genot van het eten van vlees belangrijker vindt dan de rechtvaardige behandeling van dieren, ‘vernietig’ je het recht. Door dieren niet langer te schaden, voed je bovendien je eigen innerlijk met ‘het goede’.
Porphyrius vindt dat we de 'orde der dingen' geweld aan doen als we planten vergelijken met dieren, omdat planten niet bang kunnen zijn en ook geen pijn kunnen voelen. Aangezien planten geen enkele vorm van beleving kennen, kunnen we hun geen onrecht aandoen.

Volkeren met een overwegend vegetarische manier van leven
Het onvolledige vierde boek behandelt onder andere de vraag of er ooit volkeren zijn geweest die er een vegetarische leefwijze op nahielden. Porphyrius verwijst eerst naar de mythische Gouden Tijd van de mensheid waarin men zich (net als in de Hof van Eden) volledig plantaardig zou hebben gevoed. Vervolgens noemt hij de Spartanen als een recenter voorbeeld, maar dit komt op hedendaagse lezers nauwelijks inspirerend over. Hij beschrijft een karige, ascetische voeding als onderdeel van een griezelig totalitair systeem.
Van andere voorbeelden, zoals de Egyptenaren en Essenen, kun je je afvragen hoe betrouwbaar ze zijn, omdat er betrekkelijk veel mythische ‘feiten’ in de verhandeling verwerkt zijn. De vegetarische voedingswijze van Brahmanen en Indiase bedelmonniken die Porphyrius beschrijft is daarentegen ook nu nog steeds bekend. Er ontbreekt onder meer een gedeelte over de Romeinen.

Tot slot
De gebruikte Engelse vertaling van De Abstinentia is over het algemeen goed leesbaar, alleen blijft de tekst soms onnodig dicht bij de Griekse zinsbouw en constructies van de auteur. Een vrijere vertaling had zijn gedachtegoed nog wat toegankelijker kunnen maken.
Overigens is de opbouw van het betoog niet overal even duidelijk, wat natuurlijk alleen Porphyrius zelf aan te rekenen is. Vooral in het eerste boek is lang niet altijd inzichtelijk welke passages precies overeenkomen met de visie van opponenten en waar de mening van Porphyrius zelf begint. Bovendien maakt de briefvorm het bijna onvermijdelijk dat er soms onnodige herhalingen in het betoog optreden. Maar iemand die zich daar niet teveel aan stoort, merkt vooral dat een aantal argumenten uit de oudheid nog steeds actueel is gebleven.
Verder valt mij op dat je het feit dat het vegetarisme pas de laatste eeuw echt in opkomst is in het Westen, niet alleen aan het christendom kunt wijten zoals wel eens gesteld is. Er waren onder de Grieken en Romeinen ongetwijfeld meer principiële vegetariërs dan in de christelijke Middeleeuwen, maar zij bleven in de minderheid.
Twee latere neoplatonici, Iamblichus en Proclus, hebben bovendien de vegetarische traditie niet voortgezet.
Al blijft het natuurlijk wel kwalijk dat het intellectuele monopolie van de Kerk de serieuze, ondogmatische discussie rond vegetarisme zo lang heeft stilgelegd, maar dat valt buiten het bestek van dit artikel.

Literatuur
– Porphyry on Abstinence From Animal Food, vertaald door Thomas Taylor, geredigeerd en ingeleid door Esme Wynne-Tyson. Kessinger Publishing Rare Reprints, VS (oorspronkelijke druk: Londen: Centaur Press, 1965).
– Geschiedenis van het Westers vegetarisme, Jeroen Vuurboom, www.xs4all.nl/~jeroenvu/gwv

Reacties: titusrivas@hotmail.com

Dit artikel werd in de winter van 2007-2008 gepubliceerd in Vega!, nr. 75, blz. 26-27.