Children who remember previous lives door Ian Stevenson
Geplaatst door
Titus Rivas (publicatiedatum: 8 January, 2007)
Samenvatting
Welwillend kritische bespreking van het boek Children Who Remember Previous Lives van dr. Ian Stevenson door Titus Rivas
lan Stevenson: Children who remember previous lives: A question of reincarnation, 1987. University Press of Virginia, Charlottesville.
besproken door: Titus Rivas
Als er één gebied is binnen het survival onderzoek dat kan bogen op opmerkelijke successen en een respectabele levende traditie, dan is dat het reihcarnatieonderzoek. Prof. lan Stevenson, hoofd van de afdeling parapsychologie aan de Universiteit van Virginia is degene die het gebied systematisch heeft ontgonnen en er na 25 jaar nog steeds mee bezig is.
Stevenson heeft dit nieuwe boek geschreven om de "algemene" lezer een overzicht te bieden van zijn onderzoekingen, de resultaten daarvan en de conclusies die hij daaruit trekt. Hij tracht misvattingen weg te nemen en hoopt dat sommige lezers door dit werk ook kennis willen nemen van zijn overige publicaties over het onderwerp.
Wat verder opvalt is de nadruk op een re-integratie van de parapsychologie in het geheel der empirische wetenschappen. Daarom vermijdt hij bv. het gebruik van het woord "soul" aangezien dit religieuze connotaties heeft. In dit verband is het vermeldingswaard dat de New Scientist aandacht heeft besteed aan dit boek (1). In hoofdstuk 2 (de inleiding is H.l) behandelt de schrijver het geloof in reïncarnatie. Het blijkt veel meer verbreid te zijn dan gedacht wordt. Naast in het hindoeisme en boeddhisme, wordt er ook in geloofd door een aanzienlijke minderheid in Brazilië; grote groepen Shiiten; in delen van West- en Oost-Afrika; door sommige stammen in Alaska, enz. Ook veel Europeanen en Amerikanen delen trouwens in het geloof. Daarnaast gingen ook enkele bekende Westerse filosofen van het idee uit, zoals Plato, Schopenhauer, Mc Taggart, Broad en Ducasse.
Het is overigens niet zo dat al deze mensen hetzelfde dachten en denken over reïncarnatie. Hierin bestaan enorme verschillen. De Tibetanen geloven b.v. in zogeheten "tulku's", monniken die zelf kunnen bepalen waar ze worden wedergeboren. En het hindoeïsme en boeddhisme hangen het karma-idee aan, dat inhoudt dat er een verband is tussen de morele kwaliteit van iemands huidige gedrag en diens omstandigheden in zijn volgende leven. Bij veel volken is zo'n concept onbekend.
Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de titel van het boek duidelijk. Stevenson richt zich in zijn onderzoek vnl. op jonge kinderen die spontaan beweren al eens eerder te hebben geleefd en vertellen over hun vorige leven. Hij zet uiteen waarom zulke kinderen het meest interessant zijn voor het reïncarnatie-onderzoek. Allerlei methoden zoals drugs (LSD), hypnose en meditatie leveren over het algemeen geen verifieerbare herinneringen op, net zo min als dromen of "flitsen". Daar komt nog bij dat men mag aannemen dat kinderen van zichzelf minder gemotiveerd zullen zijn om een vorig leven te verzinnen dan een volwassene die b.v. een regressiehypnose ondergaat. Hoofdstuk 4 behandelt twaalf "typische" gevallen. Zes daarvan waren al bekend uit voorgaande werken en Stevenson benadrukt dan ook dat ze het best beoordeeld kunnen worden op basis van die andere publicaties. De overige zes gevallen komen allemaal uit het Westen, nl. uit Engeland, Finland en de V.S. Het Engelse - de Pollock Twins - en het Finse alsmede twee Amerikaanse gevallen zijn m.i. eventueel nog wel te plaatsen als een combinatie van vervorming van het geheugen van de ouders met een identificatie van het kind, van de kant van de ouders, met een overledene. De vorige persoonlijkheid was namelijk bekend bij de huidige omgeving van het kind.
Er zijn echter ook twee gevallen buiten de kring van familieleden en vrienden. Zo wilde Roberta Morgan vanaf haar tweede jaar haar "andere" vader eii moeder bezoeken, omdat ze hen beloofd zou hebben terug te keren. Ze vertelde haar huidige ouders, die niet in reïncarnatie geloofden, dat hun boerderij bereikt kon worden door een lange weg af te lopen; het stond, apart, op een heuvel. Ook zei ze dat haar vorige ouders in dezelfde stad woonden als de huidige. Roberta gedroeg zich soms als een geadopteerd kind. Ze vond het irritant dat haar moeder zich Roberta's vorige leven niet kon herinneren. Ze ontkende overigens overleden te zijn en zei slechts voor een tijdje bij haar andere ouders weg te zijn gegaan. Roberta toonde volgens haar ouders ook vaak kennis van onderwerpen waar ze niets van af kon weten. Tenslotte droeg ze graag jongenskleren. Dit alles duurde enkele jaren. Hoewel dit geval interessant genoemd moet worden, zou fantasie in combinatie met identificatie het misschien nog net kunnen verklaren.
Dit lijkt een stuk moeilijker t.a.v. het geval Erin Jackson. Van haar derde tot haar vierde sprak deze ongeveer één keer per week over een vorig leven. De zin "Toen ik een jongen was en John heette" werd dan vaak gehoord. Ze vertelde dat ze een stiefmoeder zou hebben gehad die van haar hield en haar goed behandelde. Haar broer James zou graag zwarte kleren hebben gedragen, zo zeer dat hij zelfs zwart ondergoed droeg. Erin gedroeg zich "jongensachtig". Dit uitte zich in haar spel, interesses en uiterlijk. Wat vooral opmerkelijk lijkt, is dat ze klaagde over de lelijkheid van de modern Amerikaanse snelwegen en zei dat het veel beter was toen er nog paarden waren. Ze vond de auto's verschrikkelijk en merkte op dat ze alles verwoesten. Het verschil tussen Erin en Roberta is dus dat Erin haar vorige leven plaatst in een verleden dat als zodanig niet meer terug kan Voor Erin lijkt het dus moeilijker te volstaan met een fantasie- of identificatie-verklaring.
Beide gevallen zijn overigens "onopgelost" en ze maken duidelijk hoe goed het zou zijn om criteria te hebben waarmee men de grenzen van de fantasie-hypothese kan bepalen. In het vijfde hoofdstuk gaat Stevenson in op eigenschappen van de gevallen die hij heeft gevonden. Hij maakt hierbij helaas geen onderscheid tussen gevallen met en zonder (mogelijk) paranormaal gehalte.
Hoofdstuk 6 is gewijd aan de methoden van onderzoek die Stevenson heeft gebruikt. De belangrijkst hiervan is het interview. Hij en zijn collega's houden herhaalde vraaggesprekken met zoveel mogelijk mensen die direct bij de gebeurtenissen betrokken zijn geweest. Men onderzoekt welke dingen het kind heeft beweerd en welk gedrag het heeft vertoond. Veel nadruk wordt hierbij gelegd op de vraag of het materiaal betrouwbaar is en of er misschien normale verklaringen voor zijn. Ook zoekt men naar zoveel mogelijk documenten die van belang kunnen zijn.
Na enkele jaren kan dit nog eens worden aangevuld met follow-up interviews om de verdere ontwikkeling van een geval te kunnen bestuderen. Stevenson wijst erop dat zijn methoden in de lijn liggen van de psychical research sinds de vorige eeuw. Hoe zouden spontane gevallen van kinderen die beweren zich een vorig leven te herinneren nu het beste kunnen worden verklaard? Daar gaat hoofdstuk 7 over. De schrijver bespreekt eerst normale verklaringsmogelijkheden, nl. bedrog, zelfbedrog, cryptomnesie en paramnesie. Daarna komen de paranormale hypothesen aan bod, d.w.z. BZW, bezetenheid en reïncarnatie. Voor sommige gevallen stelt Stevenson, m.i. terecht, dat reïncarnatie de beste verklaring kan bieden.
Naast de verklaring van afzonderlijke gevallen neemt Stevenson ook toevlucht tot een dubieuzere benadering. Hierbij kijkt hij naar terugkerende patronen binnen groepen gevallen die volgens hem erop zouden kunnen wijzen dat ze allemaal uitingen zijn van één verschijnsel. Eén van de patronen die hij in de collectieve analyse heeft gevonden is dat veel personen melding maken van een gewelddadige dood. Helaas zeggen dit soort kenmerken niets over het paranormale gehalte van gevallen. Daarvoor moet men de gevallen toch echt op individueel niveau beschouwen. Pas nadat er zulke gevallen zijn gevonden, wat overigens al wel zo is, kunnen we waarde hechten aan patronen die ook bij gevallen zonder paranormale aspecten optreden. Maar niet in plaats van de zoektocht naar paranormale gevallen, alsof we die gevallen zelf niet meer nodig zouden hebben. (Zie: Onverifieerbare gevallen en reïncarnatieonderzoek)