Ian Stevenson
Geplaatst door
Titus Rivas (publicatiedatum: 3 March, 2006)
Samenvatting
Artikel van Titus Rivas over dr. Ian Stevenson, de grote pionier van het westerse parapsychologische onderzoek naar spontane herinneringen aan vorige levens onder jonge kinderen.
Ian Stevenson, onderzoeker van reïncarnatieherinneringen
door drs. Titus Rivas
Het empirische reïncarnatieonderzoek is geen modieuze bevlieging van de New Age-beweging. Het bestaat in Aziatische landen zoals India en Japan al eeuwenlang. Ook in het Westen is er zeker sinds de negentiende eeuw belangstelling voor beweringen over vorige levens. Bekende namen in dat verband zijn Allan Kardec (die de grondlegger werd van de grote spiritistische beweging van het 'Kardecismo' in landen als Brazilië) en Albert de Rochas. De belangrijkste Amerikaan die zich bezig houdt met het vraagstuk van wedergeboorte is ongetwijfeld dr. Ian Stevenson. Niemand heeft hem tot op heden overtroffen in het systematisch verzamelen van empirische gevallen op dit gebied.
Loopbaan
Ian Stevenson werd geboren in Montreal (Quebec) op 31 oktober 1918. Hij studeerde medicijnen aan de Mc Gill Universiteit en sloot zijn studies af in 1943. In 1947 trouwde hij. Stevenson was verbonden aan verschillende medische instellingen als psychiater. Vanaf 1967 werd hij 'Carlson' hoogleraar in de psychiatrie aan de Universiteit van Virginia. Deze benaming heeft te maken met een reeds overleden uitvinder van kopieermachines die een leerstoel voor parapsychologisch onsterfelijkheidsonderzoek heeft bekostigd.
Naast verscheidene boeken over reïncarnatieonderzoek schreef hij in de loop van zijn carrière ook nog een boek over telepathische indrukken, en bovendien twee handleidingen: The Diagnostic Interview en The Psychiatric Examination. Daarnaast schreef hij talrijke artikelen, onder andere over mediumschap en verschijningen. Hij was ook betrokken bij het onderzoek naar de ‘gedachtefotografie’ van Ted Serios en andere onderzoekingen van spontane fenomenen.
Zijn grootschalig onderzoek van uitspraken over vorige levens begon met een overzicht van de literatuur die er tot dan toe over dit onderwerp was verschenen. Hij besteedt in dit klassieke The Evidence for Survival from Claimed Memories of Former Incarnations in 1960 gepubliceerd in de Journal of the American Society for Psychical Research, en als monografie, onder meer aandacht aan het Japanse geval Katsugoro uit de vorige eeuw en natuurlijk aan het Indiase meisje Shanti Devi dat in de jaren dertig veel ophef veroorzaakte.
Vanaf de jaren zestig is Ian Stevenson zelf ook empirisch onderzoek gaan doen naar reïncarnatie, met name ook in Aziatische landen zoals India, Sri Lanka, Thailand en Birma (tegenwoordig bekend staand als Myanmar). Sedertdien hebben hij en zijn team meer dan tweeduizend gevallen van overwegend kinderen verzameld die zich vorige levens menen te kunnen herinneren. Hij heeft daarbij veel samengewerkt met inlandse onderzoekers, zoals Jamuna Prasad, Satwant Pasricha, Hernani Guimaraes Andrade, K.S. Rawat en Godwin Samararatne. Aan zijn eigen universiteit hebben natuurlijk ook mensen meegedaan aan dit onderzoek zoals Emily Cook, Antonia Mills en Jim Tucker.
Stevenson en de parapsychologie
In de loop der jaren heeft Ian Stevenson zich afgekeerd van de hoofdstroom binnen de parapsychologie die meent binnen dat deze zich moeten manifesteren als aparte, respectabele wetenschap van paranormale verschijnselen. Hij meent dat de parapsychologie dit lang genoeg heeft geprobeerd en dat zij bijna volledig gefaald heeft in haar streven. Door steeds maar te proberen zich te bewijzen als natuurwetenschap heeft zij zich blindgestaard op oninteressante experimenten die slechts zeer geringe effecten konden aantonen. Het is volgens Stevenson weliswaar van belang dat bijvoorbeeld de Ganzfeld-experimenten aantonen dat er buitenzintuiglijke waarneming bestaat, maar zulke experimenten doen volgens hem toch geen recht aan de rijkdom van de natuurlijke fenomenen op dit gebied. De irrationele sceptici overtuig je toch niet met dit soort experimenten en het is zonde als men het veldwerk laat liggen ten behoeve van een eenzijdige experimentele benadering. Als de parapsychologie opgevat wordt als experimenteel onderzoek van uitsluitend controleerbare PSI-verschijnselen, is zij volgens Stevenson dan ook 'doomed', dat wil zeggen: gedoemd te verdwijnen. In plaats daarvan bepleit hij een terugkeer naar (of beter voortzetting van) de tijd van de 'psychical research', waarbij de natuurlijke spontane verschijnselen centraal stonden en bestudeerd werden met de methoden van al langer bestaande wetenschappen, zoals psychologie en culturele antropologie. Dit wil dus helemaal niet zeggen dat hij pleit voor een onwetenschappelijke benadering van paranormale verschijnselen. Binnen de parapsychologie blijft het overigens zo dat Stevenson beschouwd wordt als een grote onderzoeker van spontane verschijnselen. Alleen wanneer men meent dat 'psychical research' uit de tijd is binnen de moderne parapsychologie, of dat een hypothese als reïncarnatie bij voorbaat uitgesloten moet worden, kan men het belang van iemand als hem miskennen.
Persoonlijkheid
Ik heb Stevenson zelf slechts één keer ontmoet, maar correspondeer verder al meer dan 15 jaar met hem. Daarom heb ik toch wel enigszins een beeld van zijn persoonlijkheid.
Het eerste dat opvalt bij Stevenson is zijn 'elegante degelijkheid'. Die komt ook in zijn boeken tot uiting. Stuk voor stuk zijn dit niet alleen uiterst systematisch geschreven werken op hoog wetenschappelijk niveau, maar bovendien genoeglijke, spannende verslagen die je in gezelschap aan elkaar kunt voorlezen. Zijn uiterlijk en voorkomen zijn bescheiden en traditioneel te noemen en op verschillende mensen maakt hij de indruk eerder Brits dan een Amerikaan te zijn. Hij heeft een duidelijk talent om teams te leiden, zelfs als er aanzienlijke culturele verschillen zijn.
Wat Stevenson zeker niet bezit, is een hang naar zweverige fantasieën. Hij is zelfs uiterst wars van sensationalistische presentaties van zijn onderzoek, en vermijdt afbeeldingen in zijn boeken, tenzij ze iets wezenlijks toevoegen. In plaats daarvan is hij steeds op zoek naar feiten die liefst natuurlijk zoveel mogelijk verifieerbaar zijn. Ook met rationalistische beschouwingen houdt hij zich niet veel bezig.
Filosofisch blijft zijn positie rond wat er nu precies reïncarneren ietwat in het vage steken. Enerzijds heeft hij het over een 'psychofoor', een soort voertuig voor allerlei persoonlijkheidskenmerken, wat een duidelijke overeenkomst vertoont met impersonalistische concepten van bijvoorbeeld het Mahayana-boeddhisme. Maar anderzijds benadrukt hij in een brief aan mij weer dat hij er wel vanuit gaat dat er een 'zelf' bestaat dat meer is dan de som of bundeling van persoonlijkheidskenmerken, wat dus duidelijk weer een personalistisch concept is zoals in het hindoeïsme. De hele kwestie impersonalisme/personalisme die voor sommige filosofen belangrijk zou kunnen zijn als basis voor empirische theorievorming, heeft Stevensons interesse klaarblijkelijk niet zo sterk. Hij is veeleer een geduldige empiricus en dan wel een heel integere en gewetensvolle.
Die integriteit is bijvoorbeeld ook te zien in zijn houding ten opzichte van de Indiase onderzoeker Banerjee. Deze had de gegevens bij een bepaald geval een beetje 'aangepast'. Ondanks het feit dat Stevenson met Banerjee had samengewerkt, heeft hij het toch niet voor hem opgenomen maar besloten hem voortaan volledig te negeren.
Diezelfde houding van de integere empiricus maakt ook dat hij openstaat voor vragen van tamelijk onbekende studenten. Hij heeft in 1987 zelfs ingestemd met een bezoek van mijn broer Esteban Rivas en mij aan Cambridge (Engeland), waar hij werkte aan een nieuw boek. Daar hebben we samen de lunch gebruikt en aansluitend hebben we allerlei vraagstukken met hem doorgenomen. Ian Stevenson presenteerde zich daarbij een beetje als de vaderlijke expert die jonge studenten probeert te stimuleren. Overigens kwam hierbij ook zijn bijna uitsluitend empirische oriëntatie duidelijk naar voren. Mijn broer en ik meenden theoretisch goed onderlegd te zijn en zelfs interessante nieuwe gezichtspunten naar voren te kunnen brengen. Maar Stevenson redeneerde duidelijk als volgt: Deze studenten zijn nog jong en onervaren en hebben dus automatisch betrekkelijk weinig ervaring met empirisch onderzoek. Daarom doen hun theoretische gezichtspunten er nog niet toe.
Stevensons interpretatie van gevallen
Naast het grote belang van Ian Stevenson als degene die de grootste verantwoord onderzochte collectie van herinneringen aan vorige levens heeft aangelegd, is hij vooral belangrijk als degene die alternatieve (normale en parapsychologische) verklaringen voor individuele gevallen systematisch heeft uitgesloten.
Daarbij moeten we constateren dat Ian Stevenson zich niet in de eerste plaats richt op gevallen van hypnotische regressie, hij waarschuwt zelfs voor het experimenten daarmee, maar op spontane gevallen van jonge kinderen. Zo'n kind beweert zo ergens rond zijn of haar derde jaar al eens eerder te hebben geleefd. Het noemt daarbij allerlei details en vertoont emoties en gedragingen die in verband staan met dat vorige leven. Soms is er ook sprake van moedervlekken en geboorteafwijkingen die te maken lijken te hebben met de dood die bij dat vorige leven hoorde. En ten slotte is er sommige gevallen zelfs sprake van (woorden uit) vreemde talen of dialecten die het kind onmogelijk in dit leven kan hebben geleerd, of van vaardigheden zoals zang en dans.
Ian Stevenson is een degelijke empiricus, dus het eerste dat hij natuurlijk probeert uit te sluiten is boerenbedrog. Helaas wordt er in het westen door sceptici bijna steevast van uitgegaan dat alle spontane gevallen van herinneringen aan vorige levens berusten op bedrog. De eerste prestatie die Stevenson wat dat betreft dan ook heeft geleverd, is aantonen dat hier slechts in een klein aantal gevallen sprake van is.
Sterker nog, dat daar alleen in een minderheid sprake van kan zijn. In de meeste gevallen zou dat namelijk een grote samenzwering vereisen, die niet te realiseren zou zijn en die soms zelfs in zou gaan tegen de belangen van een groot deel van de betrokkenen.
Ook 'cryptomnesie', een proces waarbij iemand onbewust feitjes over anderen die men gelezen, gehoord of in een film gezien heeft omvormt tot 'herinneringen' aan gebeurtenissen die de persoon zelf heeft meegemaakt, en fantasie zijn hypothesen waar Stevenson zeer uitgebreid bij stil heeft gestaan.
Over cryptomnesie heeft hij zelfs een afzonderlijk artikel geschreven in een algemenere context. Deze hypothesen kunnen allebei een deel van de gevallen verklaren, maar wederom slechts een minderheid.
De voornaamste mededinger van de reïncarnatiehypothese is van oudsher ten slotte de hypothese dat het hier om buitenzintuiglijke waarneming (ESP) gaat. Aanvankelijk nam Stevenson deze nog serieus, hoewel hij aangaf waarom zij belangrijke aspecten van gevallen niet kon verklaren, zoals emoties, vaardigheden en moedervlekken. Later is hij hier echter op teruggekomen. Hij stelt sindsdien dat de ESP-hypothese geen serieuze alternatieve hypothese meer is, omdat er geen spontane gevallen bekend zijn van kinderen die in een dergelijke mate paranormale gegevens tot zich nemen via ESP. In plaats daarvan concentreerde hij zich op de cryptomnesie, hoewel hij al had aangegeven dat die slechts een deel van de gevallen kan verklaren.
Hoewel Ian Stevenson als oerdegelijke empiricus heel voorzichtig blijft in het doen van theoretische uitspraken, kan men tussen de regels door lezen dat hij ervan overtuigd is dat sommige van zijn gevallen alleen bevredigend verklaard kunnen worden door een reïncarnatiehypothese.
Naast op de verklaring van individuele gevallen afzonderlijk, maakt Stevenson ook gebruik van de zogenaamde faggot-benadering. Dat houdt in dat afzonderlijke gevallen steeds bepaalde zwakke punten kunnen hebben, maar dat ze gebundeld (vandaar 'faggot', takkenbos) opeens sterker staan.
Ten slotte is er nog een derde benadering te bespeuren in Stevensons theoretische beschouwingen: De speurtocht naar zogeheten 'perfecte gevallen', dat wil zeggen gevallen met weinig of geen zwakke kanten. Perfecte gevallen zouden het bewijsmateriaal inderdaad nog sterker maken. Maar Ian Stevenson wijst er zelf terecht op dat er nu reeds een harde kern bestaat van goede tot zeer goede gevallen die men niet zo maar kan loochenen. Het gaat om gevallen als dat van Imad Elawar uit Libanon, waarbij de zoektocht naar gegevens over het vorige leven voorafgegaan wordt door het vastleggen van de uitspraken van het kind. Dat zijn dus de gevallen waarbij sprake is van 'written records', geschreven rapporten die opgesteld zijn vóór elke vorm van verificatie.
Een recenter voorbeeld is dat van Subashini. Dit kind werd geboren in het westelijke deel van Sri Lanka in 1980. Toen ze ongeveer drie jaar oud was, begon ze te zeggen dat ze gedood was bij een aardverschuiving bij een plaats Sinhapitiya genaamd, in Gampola. Dit is ongeveer 95 kilometer verwijderd van de gemeenschap waarin Subashini woont. Er had daar inderdaad een aardverschuiving plaatsgevonden, en wel in 1977. Het was de enige aardverschuiving met dodelijke ongelukken voor zover levende getuigen zich dat konden herinneren; 25 van de 32 uitspraken van Subashini waren correct en specifiek voor een kind van een bepaalde familie; de overige waren onjuist of onverifieerbaar. Ook al had Subashini's moeder familieleden in de streek rond Sinhapitiya wonen, wisten deze toch niets over het kind met wiens leven de uitspraken van Subashini overeenkwamen.
Stevensons geschriften over reïncarnatie
Ian Stevenson heeft een flink aantal dikke pillen geschreven over reïncarnatieonderzoek. Daarnaast heeft hij in parapsychologische, psychiatrische en aanverwante tijdschriften artikelen gepubliceerd over dit onderwerp.
Klassiek, en ook in het Nederlands vertaald is Twenty Cases Suggestive of Reincarnation, waarin Stevensons degelijke methodologie, twintig representatieve gevallen, en zijn voornaamste theoretische inzichten worden behandeld. (Dit omvangrijke werk ligt overigens bij De Slegte).
Voor de liefhebbers behandelt hij nog eens vierenveertig gevallen in de vierdelige serie Cases of the Reincarnation Type, achtereenvolgens afkomstig uit India, Sri Lanka, Libanon en Turkije, en Thailand en Birma. Opnieuw komt ook in deze serie een theoretische beschouwing aan bod.
Voorts heeft hij twee interessante boeken over xenoglossie geschreven, dat wil zeggen het spreken in vreemde tongen, namelijk Xenoglossy en Unlearned Language. Hij weet in deze boeken aannemelijk te maken dat er gevallen bestaan van mensen die in verband met vorige levens in staat blijken een vreemde taal te spreken die ze nooit (in die mate) in dit leven hebben geleerd.
In 1987 publiceerde hij zijn belangrijke boek Children who remember previous lives, wederom bij de University Press of Virginia, een nieuw overzichtswerk. Daarin gaat hij in op de gebruikelijke tegenwerpingen gericht tegen de reïncarnatiehypothese, zoals de vraag hoe reïncarnatie te rijmen is met de toename van het aantal mensen op de wereld. Maar ook staat hij in dit boek stil bij allerlei wetmatigheden die hij in zijn collectie gevallen heeft aangetroffen. Bijzonder boeiend aan dit boek zijn ook nog de sprekende Westerse spontane gevallen van kinderen die zich vorige levens herinneren.
In 1997 slaagde Stevenson erin zijn boeken over moedervlekken en aangeboren afwijkingen in verband met vorige levens te publiceren, Reincarnation and Biology (bedoeld voor een wetenschappelijk lezerspubliek) en Where reincarnation and biology intersect (voor een algemener publiek), inmiddels voor Ankh-Hermes voortreffelijk vertaald door Ruud van Wees onder de titel Bewijzen voor reïncarnatie. Sinds de millenniumwisseling is hij overigens al weer bezig aan een nieuw boek, gewijd aan bewijskrachtige Europese reïncarnatiegevallen.
Ian Stevenson als de Darwin van de geest
In de vorige eeuw publiceerde Charles Darwin zijn beroemde Origin of Species en dit vormde de basis voor de biologische evolutietheorie die sindsdien in grote lijnen bijna algemeen aanvaard is. In 1987 was Ian Stevenson op ‘sabbatical leave’ te Cambridge, alwaar hij in het Darwin College werkte aan zijn boeken over moedervlekken en aangeboren afwijkingen. Een mooi symbool voor de eer die deze persoonlijkheid naar mijn idee zeker toekomt.
Wat Darwin heeft betekend voor de biologische evolutietheorie, zal Stevenson eens blijken te hebben betekend voor de psychologische evolutietheorie: de evolutie van de persoonlijke ziel of geest door verscheidene levens heen, die door hem zelf wordt aangeduid als ‘personal evolution’. Nog nooit eerder is iets wat zo ontastbaar en mystiek leek als reïncarnatie zo aannemelijk gemaakt als door het levenswerk van Ian Stevenson. Het is te verwachten dat reïncarnatie van de persoonlijke ziel nog generaties lang door allerlei groeperingen ontkend zal blijven. Maar het is al evenzeer te verwachten dat de geïnformeerde voorhoede vroeg of laat een Stevensonsiaanse revolutie zal ontkenen die qua omvang en belang alleen maar te vergelijken valt met de Darwinistische.
Dit artikel is in een eerste versie opgenomen in het tijdschrift Prana, nr. 97, oktober/november 1996, blz. 20-24. De huidige versie is opgenomen in de bundel Uit het leven gegrepen: Beschouwingen over een leven na de dood uit 2003.
Post Scriptum
Dr. Ian Stevenson overleed op 8 februari 2007, in de leeftijd van 88 jaar, in een verzorgingstehuis.
Contact: titusrivas@hotmail.com