Waarom er een psychisch geheugen moet bestaan
Geplaatst door
Titus Rivas (publicatiedatum: 19 November, 2006)
Samenvatting
Een analytisch bewijs van Titus Rivas voor het bestaan van een niet-fysiek, psychisch geheugen.
WAAROM ER EEN PSYCHISCH GEHEUGEN MOET BESTAAN
door drs. Titus Rivas
In dit essay wil ik zuiver analytisch, d.w.z. zonder empirisch materiaal te gebruiken, bewijzen dat er een geestelijk geheugen moet bestaan dat op geen enkele wijze gerepresenteerd is in de hersenen. Dit onderwerp is van belang voor het onsterfelijkheidsonderzoek, zonder geheugen kan een overledene immers nooit haar identiteit aantonen en zonder geheugen kan men zich evenmin een vorig leven herinneren. Denkers als Henri Bergson en Alan Gauld (1982) hebben zich reeds voor mij in parapsychologische context met het thema bezig gehouden. Ik zal hier echter niet naar hun werk verwijzen, omdat de door mij gepresenteerde argumentatie voor zover ik weet op zichzelf staat.
I. De theorie van een hersengeheugen
Ik beschouw het als evident dat subjectieve ervaringen (m.a.w. "bewustzijn") fundamenteel verschillend zijn van alle denkbare hersenprocessen. Al deze ervaringen zijn ten eerste de ervaring van een ervarend subject of "ik". Daarnaast hebben ze nog andere kenmerken die allemaal ontbreken binnen de materiële, "formele" (d.w.z. zuiver mathematisch of kwantitatief, uit te drukken in getallen) wereld, zoals zintuiglijke en emotionele kwaliteiten, etc. Elke materialistische theorie van de geest is daarom bij voorbaat gedoemd de plank mis te slaan. Er is geen goede materialistische theorie van de bewuste, subjectieve geest denkbaar, maar slechts een blinde materialistische ontkenning ervan. Nu kan men twee kanten op. Of men kiest voor een wereldbeeld zonder uitgebreide materie, d.w.z. voor een idealistisch wereldbeeld. Ofwel men handhaaft de gepostuleerde objectiviteit van de materiële wereld, maar accepteert daarnaast aparte werelden van persoonlijke geesten. Deze positie wordt dualisme genoemd, naar de twee realiteiten die zij vanuit de probleemstelling van de relatie tussen één lichaam en één geest postuleert. Ik kies voor de dualistische positie, omdat ik intuïtief niet kan geloven dat de materiële wereld slechts "all in the mind" is. Deze metafysische situering is hier echter geen doel op zich, maar een uitgangspunt voor mijn betoog over het geheugen. Als men nu het bestaan van een niet-materiële (want subjectieve) geest heeft erkend, wil dit nog niet zeggen dat men ook het geheugen "buiten" de hersenen lokaliseert. Ook binnen dualistische theorieën wordt het geheugen geregeld juist buiten de geest geplaatst. Zo zou volgens dit soort theorieën de geest niet alleen de hersenen "lezen" voor het verkrijgen van zintuiglijke impressies, maar tevens voor het herinneren van geheugenpatronen. De herinneringen zouden op een of andere manier in de hersenen opgeslagen liggen en aldus "embodied" zijn in hersenpatronen. Het gaat er hierbij niet om hoe de herinneringen precies in de hersenen gerepresenteerd zouden zijn, maar enkel dat zij daarin gerepresenteerd zijn.
Gevolgen van de "cerebraal geheugen"-theorie
Alvorens het idee van een hersengeheugen te bekritiseren, wil ik eerst stilstaan bij twee logische gevolgen ervan.
1. Het ontbreken van een geestelijk geheugen, levert noodzakelijkerwijs een volledig fysisch gestuurd geestelijk functioneren op, en wel om de volgende reden. De geest kan zijn motieven om wat dan ook te doen alleen nog putten uit de hersenen, bij zichzelf heeft hij zo te zeggen niets te zoeken. Dat betekent dat hij niet kan kiezen uit de te "lezen" patronen in de hersenen, want om te kunnen kiezen zou hij zich juist al mogelijke motieven daartoe moeten kunnen herinneren. De geest leest dan dus niet wat hij heeft gekozen, maar enkel wat de hersenen hem aanbieden, d.w.z. die patronen die door fysiologische oorzaken het meest geactiveerd zijn. Een zuiver somatopsychisch herinneringsproces is dus een logisch gevolg van een cerebraal i.p.v. psychisch geheugen.
2. Een volledig "embodied" geheugen is onverenigbaar met de theorie dat een geheugen de dood zou kunnen overleven.
II. Het psychisch geheugen
II. 1. Geheugen en perceptie
Als eerste stap in het bekritiseren van de hersengeheugen-theorie, wil ik nader bekijken hoe men de hersenrepresentaties van het geheugen fundamenteel voorstelt. Dit blijkt niet principieel verschillend van de perceptuele representaties die men psychisch zou "lezen" bij het "zien", "horen", "ruiken" etc. Beide soorten representaties zijn formeel en te simuleren door een computer. Zij worden ook allebei evenzeer door formele eigenschappen van de fysieke wereld veroorzaakt. Andere dan formele eigenschappen, zoals "kleur", "smaak", "gevoel", e.d. hebben de geheugenrepresentaties niet, omdat die nu eenmaal niet in een materieel medium als de hersenen (of computers) te realiseren zijn. De niet-formele eigenschappen zijn dan ook geen eigenschappen van de representaties, maar alleen van de subjectieve herinneringen die ze veroorzaken, wanneer ze psychisch worden "gelezen".
Probleem t.a.v. het semantisch geheugen
Nu dient zich het volgende probleem aan. De (dualistische) cerebraal geheugen-theorie erkent het bestaan van subjectieve ervaringen en hun niet-formele eigenschappen. Zij hanteert het concept "subjectieve ervaring" ook actief, nl. wanneer ze het heeft over het eindresultaat van het geheugenproces. "Subjectieve ervaring" is dus een concept dat onderdeel uitmaakt van het semantisch geheugen, waarvan men in zijn betoog gebruik maakt. Met andere woorden: Als het semantisch geheugen in de hersenen gelokaliseerd is, dan bevindt zich ook het concept subjectieve ervaring in de hersenen. Zoals alle concepten volgens deze theorie, is het concept daarmee volstrekt formeel. Voordat de lezer nu meent dat ik denk dat het concept subjectieve ervaring zelf subjectief is, wijs ik haar er al meteen op dat dit niet mijn bedoeling is. Er bestaan inderdaad "subjectieve" concepten, maar dit houdt slechts in dat de concepten op het moment zelf subjectief beleefd worden, oftewel deel uitmaken van het bewustzijn. Elk ("beleefbaar") concept kan in die zin (in principe) bewust gemaakt worden. Dit is dus geen privilege van het concept "subjectieve ervaring". Nee, waar het mij om gaat is dit. Volgens de cerebrale geheugentheorie is elke geheugenrepresentatie zoals gezegd formeel van aard, aangezien het zich bevindt in een materieel medium. Nu is dit in principe voorstelbaar voor representaties van al die zaken die zelf ook formeel zijn, omdat ze eveneens deel uitmaken van de materiële wereld. Het gaat dus op voor alle perceptuele patronen die fysisch ontstaan zijn, nl. door stimulatie van het zenuwstelsel, alsmede voor concepten die abstracties vormen van zulke formele patronen. "Subjectieve ervaring" is echter een abstractie t.a.v. subjectieve ervaringen; het geeft een categorie aan binnen de werkelijkheid, die niet formeel is, maar betrokken is op een subject. De subjectieve ervaring is niet-formeel van aard en behoort ook niet tot de materiële wereld. Het is daarmee ondenkbaar dat men een formele representatie van de categorie subjectieve ervaring zou kunnen aantreffen in de hersenen, omdat een uitputtende, formele representatie daarvan principieel onmogelijk is!
Twee hypothetische bezwaren
Ik kan mij zelf twee bezwaren voorstellen die men tegen mijn bovenstaande analyse zou kunnen inbrengen.
1. Een formele representatie van de abstractie subjectieve ervaring is inderdaad ondenkbaar, maar het is ook niet noodzakelijk dat er zo'n uitputtende representatie in de hersenen bestaat. Het is voldoende als er een cerebraal substraat bestaat dat, indien "gelezen" door de geest, het concept subjectieve ervaring oplevert. Het probleem met dit bezwaar is het volgende. In het algemeen moet men veronderstellen dat er tussen het geponeerde hersengeheugen en de bewuste herinneringen steeds specifieke – 1:1 – relaties bestaan. Elk geheugenspoor levert dus zijn eigen specifieke herinnering op. Dit betekent dat er steeds iets bepaalds in het geheugenspoor moet zijn wat de specifieke inhoud van de herinnering bepaalt. Wil men dus precies het concept "subjectieve ervaring" hebben en geen ander concept, dan moet dat noodzakelijkerwijs toch uitputtend aangegeven zijn in het hersenpatroon. Er kan b.v. geen ruimte zijn voor een onafhankelijke "interpretatie" of "reconstructie" van de geest, want elke geestelijke interpretatie vooronderstelt een geestelijk geheugen, wat nou juist ontbreekt volgens de bekritiseerde theorie.
2. De representatie bestaat eenvoudig uit een formele representatie met daarbij een formele aanduiding voor "negatie", om aan te geven dat het niet gaat om een formele representatie.
Ook dit hypothetische bezwaar is niet steekhoudend. Het gaat bij het concept "subjectieve ervaring" als het bewust wordt herinnerd, niet om een negatief, maar om een positief concept. "Subjectieve ervaring" heeft niet slechts als inhoud: een "niet-formele" entiteit, maar: de ervaring van een subject. Het concept ervaring van een subject berust op ieders eigen subjectieve ervaringen, en is daar de abstractie van, en niet op een zuiver theoretisch voorgestelde, nimmer ervaren, niet-formele werkelijkheid.
Implicaties
Eerste implicatie: De semantische hersenblindheid voor bewustzijn
Het brein bevat geen enkele representatie van het concept subjectieve ervaring, aangezien dit concept niet formeel te representeren is. In feite betekent dit dat de hersenen a.h.w. "blind" zijn voor het bestaan van bewustzijn. In alle "computationele" processen die het mogelijk voltrekt moet het concept "bewustzijn" dus logischerwijs ontbreken.
Tweede implicatie: Het bestaan van een psychisch semantisch geheugen
Alle
concepten die inhoudelijk gerelateerd zijn aan het concept subjectieve ervaring, inclusief dit concept zelf, bestaan alleen in een niet-formeel psychisch semantisch geheugen.
Derde implicatie: Intrapsychische metasubjectieve cognitie
Welke rol de hersenen interactief ook spelen in cognitie m.b.t. subjectieve ervaring, in het vervolg aangeduid als meta-subjectieve cognitie, dit type cognitie kan nooit door de hersenen worden gestuurd, vanwege de -in de eerste implicatie- genoemde hersenblindheid voor bewustzijn. In die zin moet men dus spreken van intrapsychische cognitie. Het blijft wel voorstelbaar dat hersenprocessen metasubjectieve cognitie interactief verstoren, b.v. in het geval van organische amnesie.
Vierde implicatie: De denkbaarheid van het overleven van het metasubjectieve semantische geheugen na de hersendood
Nu het metasubjectieve semantisch geheugen slechts in de psyche blijkt te bestaan, is de vernietiging ervan geen logisch gevolg meer van de lichamelijke dood.
II. 2. Het episodisch geheugen
Nadat we reeds de zekerheid van een semantisch psychisch geheugen hebben vastgesteld, volgt de vraag: Hoe zit het met het episodisch geheugen? Vanzelfsprekend is ook hier het uitgangspunt de subjectieve ervaring, maar dan niet als concept, maar als losse ervaringen. Men kan in ieder geval uit het bestaan van een semantisch psychisch geheugen afleiden dat er ook een episodisch psychisch geheugen m.b.t. subjectieve ervaringen moet bestaan. Misschien dat er een directere manier mogelijk is, maar die is mij in dat geval niet opgevallen. De afleiding is als volgt. Het niet-formele concept subjectieve ervaring is geabstraheerd uit afzonderlijke subjectieve ervaringen. Het meervoud "ervaringen" geeft al aan dat niet gebeurd kan zijn terwijl de ervaringen allemaal nog bewust waren, omdat er natuurlijk op één moment ook maar één bewustzijnsinhoud (hoe rijk ook) kan zijn. De abstractie moet dus geschied zijn met gebruikmaking van een episodisch geheugen m.b.t. de losse ervaringen. Nu is een representatie van een subjectieve ervaring als subjectieve ervaring natuurlijk evenmin formeel realiseerbaar als het concept subjectieve ervaring. Met andere woorden: Het bestaan van metasubjectieve concepten vooronderstelt het bestaan van metasubjectieve episodische geheugenindrukken. Daarmee is, tamelijk eenvoudig, ook het logisch noodzakelijke bestaan van een episodisch psychisch geheugen bewezen.
Implicaties
Eerste implicatie: Ook het bestaan van metasubjectieve mentale processen t.a.v. het episodisch geheugen is slechts intrapsychisch voorstelbaar. Toelichting is overbodig.
Tweede implicatie: Ook het overleven (na de hersendood) van het episodsich psychisch geheugen blijkt daarmee denkbaar. Idem.
III. Over de psychische aard van het metasubjectieve geheugen
De lezer kan zich afvragen of met het vaststellen van de immaterialiteit en non-formaliteit van het metasubjectieve, ook automatisch bewezen is dat het zich "in" de geest bevindt. Het antwoord op deze vraagstelling luidt niet dat het het zuinigst is om het bij twee typen domeinen van de werkelijkheid (materie en persoonlijke geest) te houden, i.p.v. een nieuw type domein te postuleren. Het is inderdaad het zuinigste om zo te werk te gaan, maar er is een dwingender reden om het metasubjectieve bij het geestelijke (type) domein onder te brengen. Het reeds bekende uitingsgebied van dit domein is nl. het bewustzijn, dat betrokken is op een subject. De formele materie is blind voor het subjectieve leven zoals we al hadden gezien. Alleen een subject kan in feite weten wat met bewustzijn wordt bedoeld, net zoals alleen een ziende kan weten wat het is om te kunnen zien. Dit geeft aan dat de metasubjectieve cognitie niet alleen inhoudelijk maar ook logisch betrokken is op een subject, dat de enige is die er mee kan werken. Tegelijkertijd bevindt een niet-bewuste geheugenimpressie zich per definitie niet in de bewuste geest. Daarom moet er een "onbewuste" gesteldheid van de persoonlijke geest bestaan die men dispositioneel kan noemen, d.w.z. zelf niet bewust, maar de mogelijkheid scheppend tot specifieke bewuste ervaringen en processen. We moeten ons niet laten leiden door de hier achterhaalde denktrant van hersengerichte theorieën over het geheugen. Misschien dat men voor de voorstelling van een werkelijk psychisch, subject-betrokken geheugen bv. te raden kan gaan bij de filosoof en parapsycholoog Osterreich. Hierover waarschijnlijk een andere keer meer. Ook over de relatie psychisch geheugen en cerebrale "wiring" valt nog veel te zeggen. Als de relatie tussen herinnering en hersenen niet op die manier in elkaar zit als men haar meestal conceptualiseert, dan wordt de vraag: Hoe ligt die relatie dan wel?
Referenties
– Bergson, H. Matière et mémoire. Parijs.
– Gauld, A. (1982). Mediumship and survival: A century of investigations. London: Paladin.
Contact: titusrivas@hotmail.com