Titel

Arte flamenco: heilige 'sentimentaliteit'

Geplaatst door

Titus Rivas   (publicatiedatum: 7 November, 2006)

Samenvatting

Titus Rivas schreef een inleidend artikel over achtergronden en wezen van de flamenco-muziek voor het tijdschrift Prana.


Tekst

html { width:100%; }
ARTE FLAMENCO: HEILIGE 'SENTIMENTALITEIT'

door Titus Rivas

Geheel ten onrechte identificeert men nogal eens de hele Spaanse cultuur met de flamenco-muziek en de zigeuners die haar vertolken. De meeste Spanjaarden hebben waarschijnlijk net zoveel verstand van flamenco als een gemiddelde Europeaan. De identificatie van flamenco met alleen de minderheid van de Spaanse zigeuners is echter al evenmin juist: er zijn van oudsher flamenco-artiesten bekend die geen etnische zigeuners zijn, en zelfs buitenlandse musici van enig niveau, waaronder Nederlanders.

Ontstaan
Onder de zogeheten 'flamencólogos', geleerden die de flamenco bestuderen, bestaan uiteenlopende ideeën over de oorsprong van deze kunstvorm (*1). Sommigen verwijzen naar een Iberische cultuur die reeds onder de Romeinen beroemd was om zijn zang en dans. Anderen leggen op hun beurt veel nadruk op kenmerken van bepaalde vormen van flamenco die doen denken aan joodse gezangen uit synagogen. Weer anderen wijzen op de overeenkomsten tussen flamenco en klassieke Arabo-andalusische muziek zoals die nu nog te horen valt in de Maghreb. En tenslotte moeten we zeker het accent van nogal wat geleerden op de Andalusische zigeuners (gitanos) - die overigens Indo-Pakistaanse culturele wortels hebben - niet vergeten. Waarschijnlijk hebben al deze flamencologen gedeeltelijk gelijk. Flamenco vertoont allerlei kenmerken die ook voorkomen in muzieksoorten waarmee men in Andalusië door invasies en migratie van bevolkingsgroepen in aanraking kwam. Sommige recentere vormen vertonen bijvoorbeeld ook verwantschap met Latijns-Amerikaanse en Keltische muziek. De flamenco is klaarblijkelijk een volwassen nakomeling van uiteenlopende artistieke tradities.
Ook al zouden de meeste vormen van flamenco niet uitsluitend door zigeuners van Zuid-Andalusië gecreëerd zijn, van veel flamencosoorten kan de vertolking door gitanos vaak wel extra goed zijn. Dit is kenmerkend voor de zigeunercultuur. Aan plaatselijke muzikale tradities wordt een typische virtuoze en expressieve interpretatie gegeven die in dit geval onder meer samenhangt met de Indiase traditie van de Kathak-muziek of voorlopers daarvan (*2). In het algemeen lijkt het erop dat de zigeunercultuur van oudsher het vermogen heeft gehad om volksmuziek tot het niveau van kunstmuziek te verheffen. Hoewel er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat er in Zuid-Spanje ook zonder de gitanos een meer dan gemiddeld niveau van wereldmuziek was bereikt; al zou die dan zeker bepaalde hoofdkenmerken van flamenco missen. De zigeuners zouden opgevat kunnen worden als een soort smeden die uit het metaal van de Andalusische muziek de flamenco hebben gecreëerd. Sommige racistische Spanjaarden trachten overigens de enorme bijdrage van de zigeuners (en andere minderheden) tot de flamenco te bagatelliseren of zelfs volkomen te ontkennen. Het zou echter evenmin verstandig zijn om de kwaliteiten van zigeuners te beschouwen als behorend bij hun 'ras' en dus onevenaarbaar door anderen. Het gaat zuiver om een cultureel fenomeen.

Wanneer de flamenco precies ontstaan is, is niet te achterhalen. Hij zal oorspronkelijk langzaam maar zeker zijn voortgekomen uit de vermenging van tradities vanaf de zestiende eeuw. In die tijd waren allerlei bevolkingsgroepen (moslims, joden, zigeuners, maar ook afwijkende christenen) op de vlucht voor de Spaanse Inquisitie en ze vonden elkaar in hun rebellie en afkeer van dit wrede instituut (*3). Veel van de kernvarianten van flamenco ademen zelfs nu nog vaak een sfeer van vervolging en marginaliteit, die met een doorgaans nog beklagenswaardige situatie van Spaanse zigeuners in verband kan worden gebracht, maar in een heel ruime zin tot herkenning kan leiden bij veel toehoorders (*4). Er zijn verder volgens sommigen ook nog invloeden van religieuze Byzantijnse muziek en Gregoriaanse gezangen in de oorspronkelijke flamenco te bespeuren.

De arte flamenco is in de kern zeker geen lichtvoetig vermaak of opwarmertje voor wilde feesten, maar in feite een contemplatieve kunstvorm voor fijnproevers, en in de zin bijvoorbeeld vergelijkbaar met en verwant aan de Indiase klassieke muziek. Er is veel wildgroei en een heleboel 'flamenco' is dat in feite helemaal niet. Het heeft bijvoorbeeld weinig zin om hem te zoeken in badplaatsen of oppervlakkige festivals, laat staan in commerciële nachtclubs.

Overigens is het niet bekend wat de term 'flamenco' nu eigenlijk betekent. In ieder geval heeft het hoogstwaarschijnlijk niets te maken met flamingo's, ofschoon dit wel een mogelijke betekenis is van het Spaanse woord. Waarschijnlijker is het dat het verwijst naar gezangen van joden die op de vlucht voor de Inquisitie naar Vlaanderen (of Nederland) emigreerden en daar wel gewoon hun religieuze gezangen mochten zingen, terwijl dit de achterblijvers in Spanje zelf verboden was. De joden die (nog een tijd) in Spanje bleven noemden deze gezangen 'flamenco', verwijzend naar Vlaanderen. Weer anderen hebben het over een (niet-joods) Vlaams muziekgezelschap uit vroeger tijden. Volgens sommigen is de meest plausibele theorie dat het woord zou zijn afgeleid van het Arabische 'felag mengu' dat voortvluchtige boer zou betekenen, verwijzend naar de vervolgde groepen waaruit de flamenco is voortgekomen (*5). Een minder exotische, en misschien wel de juiste verklaring is nog dat het woord flamenco te maken heeft met het werkwoord 'flamear' en zo ongeveer iets betekent als 'flamboyant'.

Het wezen van de flamenco
Oningewijden hebben nauwelijks een idee van wat men onder kenners, de aficiona(d)os, onder echte flamenco verstaat. In het slechtste geval associeert men flamenco met ongeïnspireerde nachtclubvoorstellingen met een zuiver commerciële opzet. Veel beter wordt het als men bij flamenco denkt aan temperament en zapateado (flamenco-tapdansen). Maar het wezen van de flamenco voor veel aficionados en echte artiesten ligt vooral bij de 'cante' (Andalusisch voor canto = zang). Gitaarspel en dans zijn niet onbelangrijk, zeker niet, en ze hebben inmiddels een eigen onvervreemdbare plaats binnen de flamenco, maar voor veel kenners staat de zang toch nog centraler (*6). Dit maakt de flamenco in een bepaald opzicht ontoegankelijk voor buitenlanders die geen Spaans, of beter Andalusisch dialect (*7), verstaan. Niet dat dit een onoverkomelijk bezwaar hoeft te zijn bij dit soort expressieve muziek, maar de fijne nuances zijn er alleen voor iemand die de taal begrijpt.
De teksten van de flamenco-cantes (zogeheten coplas) zijn vooral gebaseerd op een eeuwenoude traditie van volkspoëzie en verder enkele schrijvers, zoals de bekende Federico García Lorca. De zangtechniek is als het goed is gebaseerd op een geïmproviseerde vertolking van de tekst, met herhalingen en uitroepen zoals 'ay'.
Er bestaan verschillende adequate indelingen van de flamenco, al naar gelang de vormen ervan meer of minder diepzinnige onderwerpen behandelen. Zo wordt er onder meer onderscheiden tussen de cante chico ('populair'), de cante medio en de cante grande (het meest ernstige genre). Een ander onderscheid is dat tussen cante flamenco en de cante jondo (diepe zang), waarbij de cante jondo de kern van de serieuze flamenco omvat. Benamingen van onderling zeer verschillende zangstijlen zijn onder meer gebaseerd op de basis-emoties die ze uitdrukken ('soleá' verwijst bijvoorbeeld waarschijnlijk naar eenzaamheid, alegrías naar vreugden), de plaats waar ze zijn ontstaan ('malagueñas' = uit Málaga, 'granaínas' = uit Granada), ze verwijzen naar andere muzikale benamingen (bijvoorbeeld 'siguiriyas' naar de castilliaanse 'seguidillas'), ze verwijzen naar andere muzikale benamingen of naar beroepen (martinetes bijvoorbeeld naar de smidse). Ook bestaan er speciaal voor de 'goede week' zogeheten 'saetas', die steevast handelen over de passie van Christus, al dan niet in verband gebracht met het eigen leed. De zang kent binnen de verschillende stijlen allerlei plaats- en persoonsgebonden variaties, en door de improvisatie klinkt een lied nooit twee keer hetzelfde.
De cante omvat in feite qua thematiek het hele leven en kan daarbij heel filosofisch zijn. Een klassieke copla is zo: "Leugens en nog eens leugens. Alles is een leugen. De wijze zei tegen de dwaas dat bijna alles in de wereld leugen was. De belangrijkste man gaat voor de spiegel staan en ziet hoe zich daarin zijn leugen weerspiegelt." Een nihilistischere variant hierop is: "Er is geen andere waarheid dan de dood, er is niemand die me tegenspreekt." Er zijn echter ook allerlei coplas waarin de dood juist wordt gezien als een verschijnsel dat in uiteindelijke zin niets begint tegen persoonlijke waardigheid of liefde.
Men merkt als buitenstander al snel terecht op dat de dans en het gitaarspel veel authenticiteit en levenslust uitstralen, en bij nadere beschouwing geldt dit al helemaal voor de goede cante. Een goede zanger (cantaor) of zangeres (cantaora) kan zijn of haar toehoorders het gevoel geven hun contact met de werkelijkheid te herstellen en te intensiveren, wat gepaard kan gaan met ontroering, verrukking en hernieuwd elan (*8). Vandaar de vaak voor stereotiep aangeziene uitbarstingen van andere musici en publiek, zoals 'olé', die volledig individueel horen te zijn. Men heeft het onder 'aficionados' daarbij over 'duende', een meerduidige term die hier een bijna bovennatuurlijke inspiratie aangeeft.
In dit verband past een citaat van de aficionado Félix Grande (*9): "De kracht van de dood kan het leven vernietigen, maar heeft de dood meer kracht dan het herrezene? De cante, kruising van culturen en eeuwen, harde wind die de as van velen meevoert en weerklank der herinnering, wordt bij zijn geboorte niet alleen geboren (en geboren wordt hij voortdurend), maar hij verrijst ook. En wij herrijzen ook, in de ernstige warmte van de cante. Dat wat er aan ons gestorven is, herrijst en kijkt ons aan. En dan stroomt ons leven, dat naar zichzelf kijkt tot in zijn diepste innerlijk, vol, heel zijn herinnering komt naar boven: in al zijn ongeluk en heel zijn wonderbaarlijkheid. En één moment lang, is het alsof het universum, de tijd, en ons wezen elkaar kussen op de wang: en er glijdt een traan langs. Een traan die niet slechts vertwijfeling is: hij is onstuimige levenslust vol mededogen." De genoemde schrijver Federico García Lorca heeft niet voor niets gewezen op overeenkomsten tussen een goede, intieme flamenco-uitvoering en de mysterie-godsdiensten uit de oudheid (*10). Félix Grande beschrijft overigens zelf een ervaring van 'duende' (*11), de (bijna) bovennatuurlijke inspiratie: "De ochtenduren waren al aan het verstrijken, toen het moment van de siguiriya (*12) (een ingetogen kernstijl) zich majestueus aandiende. Gedurende lange tijd zong, terwijl andere cantaores enkel luisterden, een derde zanger 'por siguiriya', woest, vertwijfeld, gewelddadig, met een wreed soort fijngevoeligheid. Een oude boer tikte af en toe, steeds het ritme volgende, zachtjes met zijn wandelstok op de stenen vloer. In de andere hand, zijn glas wijn, half tussen zijn lippen en de tafel voor hem: in vervoering; gespannen. De grootse oude man luisterde zonder toejuichingen, met zijn hoofd voorover gebogen, zonder gebaren; misschien wel zonder iets te zien. Opeens: een ongelooflijk verschrikkelijke en ongelooflijke waarachtige en ongelooflijk gedeelde en intieme quejío (*13) ('klacht'), een quejío die zich ik weet al niet meer op welk woord concentreerde, en het glas werd verbrijzeld in de hand van die gepassioneerde man. We zagen hoe zijn hand, zijn onderarm en zijn kleren nat werden van het bloed en de wijn. We schrokken ervan. De oude man vroeg hem door te zingen, zing door... Alles wat hij deed was vragen dat hij door zou zingen!"

In harmonie met het leven
De flamenco heeft mij persoonlijk sinds mijn jeugd erg geboeid. Vooral in de cante jondo steekt naar mijn gevoel een grote helende kracht, die hem in de positieve zin des woords verslavend maakt. Met name als ik een tijd lang geen opnames heb gehoord van stijlen als siguiriyas of soleares maar ook van bulerías, voel ik al snel dat iets mis. Terwijl klassieke muziek mij persoonlijk lieflijk kan ontroeren, intrigeren en tot rust kan brengen, kan flamenco mij innerlijk door elkaar schudden en me van mijn eigenlijke gevoelens van dat moment bewust maken. De flamenco is in die zin een individualistische muzieksoort: niet alleen wordt zij (als het goed is) op een uiterst persoonlijke manier vertolkt, maar ze appelleert ook aan de eigen gevoelens, aan het eigen leven van de toehoorder en vandaar ook van de tocaores (gitaristen) en bailaores (dansers). Als aficionado is men volgens mij vooral daar op uit: het eigen leven wordt als het ware weerspiegeld in de muziek, op een ontroerende, kathartische en esthetisch hoogstaande manier. Dat is nu duende. Goede flamenco heeft op die manier iets van smartlappen, maar dan zonder kitsch, zonder banaliteit. Ook de meest frivole cantes ademen vaak nog een erkenning van de ernst van het leven uit, waardoor zelfs die frivoliteit vreemd genoeg nog ontroering kan opwekken. Als er alleen maar luchtige liedjes ten gehore worden gebracht, kan het in feite niet gaan om flamenco in de eigenlijke zin. Om dat onderscheid aan te voelen hoef je geen purist te zijn, maar slechts een aficiona(d)o.
Zowel de muzikale als de lyrische aspecten van goede flamenco bezitten een waarachtige schoonheid. De poëzie van coplas heeft op zich al vaak een trance-achtige kwaliteit, een beetje zoals een Japanse haiku die kan hebben (*14). Coplas lijken vaak bedrieglijk eenvoudig, maar drukken als het goed is op een onontkoombare, aangrijpende manier diepe gevoelens uit.
Goede flamenco is dus wel 'sentimentaliteit' en 'pathetiek', maar dan niet in een cliché-matige zin. Het is harmoniserende, zo men wil 'heilige' of gewijde 'sentimentaliteit' (waarbij je dit woord natuurlijk neutraal moet opvatten als uitdrukking van diepe sentimenten), vergelijkbaar met die van een aria uit een goede Italiaanse opera, en dan vaak nog persoonlijker en intiemer. Heilige 'sentimentaliteit' belichaamd in een superieure combinatie van muziek en poëzie. De gitaar (toque) en de dans (baile) harmoniëren bij goede flamenco volledig met de zang die zoals gezegd centraal staat. Dit in tegenstelling tot commerciële kitsch, waarbij zang hoogstens mag begeleiden, zonder zelfs maar enigszins verstaanbaar te zijn.

Gitaarspel als begeleiding van zang hoort volgens mij authentiek te zijn, dat wil zeggen dat er wel geïmproviseerd moet worden, maar zonder de sfeer van het geheel te verbreken. Behalve in geïnspireerde solo's, is de gitaar een begeleidend instrument. Overdreven geëxperimenteer in de begeleiding van de serieuze flamenco kan wel tot virtuoze hoogstandjes leiden, maar vaker voert het tot een anti-climax, een verbreking van de totale sfeer (*15). Daar staat tegenover dat de genoemde solo's voor gitaar zich steeds meer ontwikkeld hebben tot een volwassen tak van de flamenco als geheel.

Ook de dans staat van oudsher normaliter niet los van de zang. Overigens zijn zang, dans en gitaarspel altijd aan elkaar gelieerd door de stijl waarin men zingt. De serieuze dans is geen loos vertoon van hanigheid en vrouwelijke vormen (*16), maar gehoorzaamt aan strenge choreografische regels waarbinnen men ook weer improviseert. Daarbij krijgt de flamenco-dans, net als de gitaarsolo's, de laatste jaren steeds meer artistieke aandacht, zodat ook de kwaliteit van de 'baile' verder toegenomen is.
Bij zowel zang, dans als gitaarspel staat expressie voorop, vervolgens improvisatie en dan pas technische perfectie. Een schorre keel, een paar valse noten, het is veel minder kwalijk dan een nietszeggende maar technisch perfecte (gladde) uitvoering.

Moderne ontwikkelingen
De laatste decennia zijn bepaalde flamenco-artiesten allerlei experimenten aangegaan met o.a. pop, jazz, salsa en rock, en ze hebben daarbij soms echt het niveau van een volwaardige fusion bereikt. Ook is er o.a. door El Lebrijano, Almagama en Enrique Morente toenadering tot andere vorm van artistieke volksmuziek, zoals 'Andalusische' muziek uit de Maghreb, Indiase muziek, Oost-Europese zigeunermuziek en Bulgaarse boventoonzang. Hierin laat de flamenco nog eens goed zien dat hij is voortgekomen uit een vermenging van muzikale tradities en daar nog steeds voor open staat.
Bovendien heeft met name de flamenco-gitaarmuziek invloed op moderne popmuziek uit o.a. de Arabische wereld en Turkije.

Groeien in appreciatie
Flamenco, zeker serieuze flamenco, is geen gemakkelijk toegankelijke muziekvorm. Men moet er als luisteraar in groeien. Een weg die men wat dat betreft bijvoorbeeld kan gaan, is: (1) lichte grensvormen zoals sevillanas en flamenco-pop, (2) lichte vormen van flamenco zelf zoals alegrías, (3) fandangos, (4) gitaarsolo's horend bij cante jondo, (5) bulerías, (6) moderne uitvoeringen van klassieke flamenco, (7) de klassieke cante jondo zelf en daarbinnen pas als laatste archaïsche a capella vormen zoals tonás. Je doet de flamenco maar ook jezelf tekort als je denkt dat je er binnen korte tijd een oordeel over kunt vellen. Zeker als je weinig ervaring hebt met kunstmuziek, zelfs met westerse klassieke muziek, zou je eerste oordeel ten onrechte (zeer) negatief kunnen zijn: overdreven sentimenteel, saai, teveel ornamentatie, klagerig oosters, schreeuwerig, misschien zelfs uitgesproken lelijk. Overigens is het niet zo dat je als je tot de cante jondo bent doorgedrongen, je de overige vormen opeens niet meer kunt appreciëren. Je appreciatie ervan wordt er juist zuiverder door, en je leert steeds beter aan te voelen wat ook bij de lichte flamenco de echte kwaliteit uitmaakt.
Enkele grote zangers en zangeressen waar men ook in Nederland opnamen van kan vinden zijn: Agujetas de Jerez, Antonio Mairena,Bernarda en Fernanda de Utrera, El Camarón de la Isla, El Chocolate, Enrique Morente, Fosforito, José Mercé, Juan Peña el Lebrijano, Manolo Caracol, la Niña de los Peines (Pastora Pavón), Pepe el de la Matrona, Potito, Terremoto de Jerez, Tía Anica la Piriñaca en Tío Gregorio el Borrico. Bekende gitaristen zijn bijvoorbeeld Paco de Lucía, Manolo Sanlúcar, Moraíto, Tomatito, Rafael Riqueni, Pepe Habichuela, Diego del Morao en Paco Peña. Beroemde dansers waren bijvoorbeeld Alejandro Vega, Antonio el de Bilbao, Carmen Amaya, Antonio Gadés en Pastora Imperio. Bekende hedendaagse dansers zijn onder meer Antonio Canales, Sara Baras,Eva la Yerbabuena, María Carrasco en Joaquín Cortés.

Noten
1. Zie bijvoorbeeld: Félix Grande (1979). Memoria del flamenco. Madrid: Espasa-Calpe. Claus Schreiner (Herausgeber) (1985). Flamenco gitano-andaluz. Frankfurt am Main: Fischer Verlag. D.E. Phren (1984). The Art of Flamenco. Bimport: Musical New Services Limited. García Durán Muñoz (1990). Flamenco: Aportación a su historia. Cáceres: Real Academia de Extremadura.
2. Zelfs een beruchte vijand van de zigeuners als Mengele hield zo van hun muziek dat hij nazi-slachtoffers Oosteuropese zigeunermuziek voor hem liet spelen.
3. Veel coplas (teksten) van flamenco liederen verwijzen naar de Inquisitie, ook symbolisch zoals: "Como lo judío, y aunque la ropa me quemen, no reniego de lo que he sío" (Zoals de joden, verloochen ik niet wat ik ben geweest, ook al verbranden ze mijn kleren).
4. Een mooie, maar schokkende vervolgings'siguiriya' luidt aldus: "Ay, me vienen persiguiendo, me escondo a rezar. Cómo me sacan arrastrao por suelo lejos del altar. Agarrá ar Cristo tenía mi mano. Como me arrastran, me arrastraron fuera de la iglesia por ser yo gitano." Vrij vertaald: "Ze zitten achter mij aan, en ik verschuil me alsof ik zit te bidden. Ze slepen me met geweld van het altaar vandaan. Ik had mijn handen om de crucifix geklampt. Zoals ze mij wegslepen, hebben ze me weggesleept uit de kerk vanwege mijn zigeuner-zijn." Het verwijst naar de negatieve uitzondering die in de zeventiende eeuw werd gemaakt voor Spaanse zigeuners aangaande het recht om te vluchten in kerken die voor anderen als vrijplaatsen golden. Het lied is beluisteren op de plaat Persecución van Juan Peña 'El Lebrijano', ook bekend om zijn boeiende experimenten met Arabische orkesten.
5. Zie voor andere theorieën nog: Marion Papenbrock. Zum Geschichte des Flamenco, in Claus Schreiners Flamenco Gitano-Andaluz uit 1985.
6. Castagnetten zijn een recente toevoeging en spelen bepaald geen hoofdrol.
7. Ook in de Spaanse zigeunertaal, het caló, wordt overigens gezongen. Dit is een voor Spanjaarden zonder zigeunerachtergrond onverstaanbare taal met Indo-Pakistaanse wortels, en een vervoeging die ontleend is aan het Spaans. Bepaalde caló-woorden komen echter ook vaak in Spaanse copla's terug, zoals ducas of duquelas (verwant aan een Boeddhistische term voor leed; dukka) = smarten (Spaans: penas), en camelar = willen, liefhebben (Spaans: querer).
8. Zelfs de lichte sevillanas, die bijna echte folklore zijn en niet tot de cante jondo horen, kunnen iemand diep raken.
9. In zijn genoemde werk, deel 2, pag. 668.
10. Federico García Lorca (1889-1936), slachtoffer van de Spaanse Burgeroorlog, is een van de grootste Spaanse dichters en toneelschrijvers uit de geschiedenis geweest. Veel van zijn werken verwijzen naar de Andalusische cultuur en de flamenco, onder meer Romancero Gitano (1928) en Poema del cante jondo (1931).
11. In deel 1 van zijn werk, pag. 19-20, vrij vertaald.
12. De siguiriya is ongetwijfeld één van de diepzinnigste vomen van flamenco.
13. Quejío, van Spaans 'quejido', verwant aan quejar = klagen. Letterlijk betekent het iets als geklaag, gekerm, gekreun. In de cante jondo wordt er een gezongen klacht mee bedoeld.
14. In Japan is flamenco in verhouding behoorlijk populair.
15. Gitaarspel kan m.i. bij sommige gitaristen te ver afvoeren van de uitvoering van het geheel, en dan meer lijken op formalistisch experiment, dan dat het de totale expressie ten goede komt. Sommige gitaristen excelleren echter ook in solo's.
16. Erotiek is zeker geen taboe binnen de flamenco, maar het gevoel staat daarbij veel meer centraal dan de rauwe seks. Zo luidt een copla: "Dices que duermes sola, mientes como hay Dios. Porque de noche con el pensamiento dormimos los dos." Vrij vertaald: "Je zegt dat je alleen slaapt, maar dat lieg je, dat is zo zeker als er een God bestaat. Want 's nachts in onze gedachten slapen we bij elkaar." Dit contrasteert duidelijk met het gangbare idee van flamenco als weinig meer dan een veredelde paringdans.

Dit artikel werd eerder gepubliceerd in Prana, oktober/november 1995, nummer 91, blz. 65-69. Een kopie ervan is opgenomen in de archieven van het zogeheten Centro Andaluz de Flamenco, De hier gepresenteerde versie van het artikel is op bepaalde punten aangepast en aangevuld in 2002.

Spiritualiteit, vrijheid en engagement

Contact: titusrivas@hotmail.com